V
i ï :
•ii
1«
iïi«;
r i ; - ; : '
G E E S T E L Y K E 7 7 ^
ntn. En i. Sam. XIII 6. zyn bocbim doornboffchen,
doornhagen , in welke de menfchen
verfchiiylen. Deze aile uyc de Ziirichfche
Overzctring, zieh zelve ongclyk. Wanc nu
heefc zy eens het algemeene woord van eene
doortiy àù.n faliurns, zyndeeenefcherpcrouwe
ftruyk, nu eene Carduus eene diftel, geîyk in
Onzen T e x t , zelve nict weetcnde, oi zy Choach
zal brengen tot de ftruyken, of toc de planten
by uytftek dus genaamd. ho et hey akan word
'er in der LXX. overzetting geileld. Dit is
zeker, dac Choach tot doornachtige planten behoord,
doch onzeker, hoedanigdie zyofeene
ftruyk of kruyd. Ikzoiide, by aldien iemand
zulks vorderde, myne ftem liever aan dcdiftel
geven, ren believe van onze overzetting, dan
aan eenige andere ftruyk , hoedanig Oxyacati'
tha ¡s, in onze moederfpraak cene Hagedoorn:
wanc gene is door het gedierte des veldcs gemakkelyker
te vertreeden dan deze. Miffchien
zal aan detwyfelacbtige vraage licht ontftooken
worden door de vermaagfchapping met andere
oorterfche Talen.
2. Kon: XVI. vers i/, i8.
^ . • VII. •
P R I N T B L A D CCCCXCIII.
Bnde hetgejchiedäe in het begin harer -mooninge aläaar, dat zy den HEERE niet en
'vreesaen: zo zond de H h £ K £ leeuwen onder hen, dk eenigen van ben doodden
2. Kon: XVII. vers 25.
J E H O V A , die zyn' dienfiy met vuile Afgodery,
Zag in Samarien, door 't Heidendom, 'vermengen,
fVou Ziilk een grwjuel niet in Ifrael gehengen;
Dtis zent hy Leetrjuen. die, vol -woede en razerny j
't voik van Babel, en 00 de and're volk'ren vielen ^
En ze, m hnn grmmigheid, verßmden en ver-nielen.
Gy i die geduurigy oj> twee zydcn, hinken gaat:
yiie, vlie niv Godloosheid, en tracht alleen te leeven^
Naar 't licht der kenniß^, dat u d' Almagt heeft gegeeven.
Hy, die den Mammon dient, word door zyn G O D verfmaad.
Hang dan u"jj Godsdienfi aauy op'echt van hart en Zinnen ^
Zo zult ge 't leeven, dat. nooit end' heeft, zeker wimien.
AA n het geopenbaarde Woord GODSonderfchryfd
iichtelyk de gezonde reden ,
dat alle de hcchamen van het ganriche Geheel
AI op den wenk van den Schcppcr gereed ftaan.
Aanftonds zyn zy vaardig , zoo wanneer zy
belaft worden om eenen menfch te behouden ,
ook buyten en boven de wettendernaruur, de
kwakkels of fprinkhanen in de woefteny zuU
lende voeden het volk G ü D S , de raven zitU
lende Elias fpyzigen, maar ook bereid, omte
zyn vaardige uytvoerders van de Goddclyke
Gerechtigheid. Hoor den bedreigendcn G Ó D
Levit. XXV I . Ikzalonderu zendcn'tgedierie
des velds, het -u^elke u herooven y endeuw
vee iiytroeyen , ende n verminderen zal: ende
nwe -wegen zullen -worß "jjorden. Jerni. X V . 3.
fTant ik zal bezoekinse over hen doen met vier
geflachten, t fpreekt de HEERE ; met den
Ziveerde, om te dooden; ende met dehondenom
te ßeepen ; ende met het gevogelte des hemelsy
ende met het gedierte der aar de, om te eeten ende
te verderven. Jez.XV. 9. fFant ik zal nog
ínter íoéfchtkken, leewu;en over de ontkomcne
Moabs . mitsgaders over het overblyfzel dei
lands. En zie hier door de Leeuwen gedood
de Babylcniers ende de Cutheen door Salmanaßerdcn
Koning gezonden naa hec Land Ifraëls
om dac te bebouwen endete bewoonen. AU
waarom den Koning deze raad gegeven y dat
hy bevel zoude geven , dat een der Prießeren
daar henen gebracht wierd, die van daar waren
'weggevoerd, datze heenen trekkcn , en aldaar
vjoondden, en dat hj hen leere de wyzedesGODS
van den lande, vers 27. Aan Jofefus IX. Boek
der Oiidhed. behaagd voor Leewwen de Pefi,
loimos, miiTchien om dat iemand van de Joodfche
Leeraren deze vcrwücf t ing, door Leeuwen
uytgevoerd, door eene vcrbloemdefpreekwyzc
de peil; heeft genaamd, gelyk XL Boek.
29. k ^ . de Sprinkhaneny derGodengramfchap
die peß word verßaan. En by Homerus ÜíyJJés
den Poliphemus.
0 Gnaden -wend zûda?]ige f i f l van der
aarde.
x ^ . c c f c x c - i u .
ir. H ECi. Citp. XVII. -v. 25-
^vfojies avö^wTtOKTovoi
tó'íh'h (S'j' j K r n (^.ip.xvjr....
•••Üinvni ^
I.A.Fndrich scalp.c.