T H E S A U R U S
limbi nigri, cx albo maculati. Ahe poflicai facie prona non difcrepant, nifi quod medium habeant
ex albo dilute luteum. Chineiifis eft. Varietates hujus fpeciei aliisque ex regionibus oriundos
Tab. Y l & XXXVI . fiftunt.
- Num. II. & 12. Ltigubris ifte Papilio utrinque aterrimus eft, ex albo maculatus.
Num. 13. & 14. En denuo varietatem num. 9. & 10. hujus Tabuk\ Medium hujus ex
ffri(eo rubet: orx nigra albis guttis variantur ac parte anteriore alarum anticarum maculam fimiliter
verficolorem effundunt. AL^ poftic® maculam quicque nigram monftrant. Facies prona,
e x rufo quad fufca, alas anticas nigris venulis albaque macula omatas exhibet • alarum pofticarum
venulis nigris, candidffi aflbciatiu funt; ora; alarum nigrx ex albo guttata funt. Locus natalis
Guinea.
Num. 15. & 16. Slipra ex grifeo fufcus eft, aiis anticis macula grandi fature lutea pitStis. Inf
r a color ex dilutiore fufco grifeus minutis pundis rufis ac giivis ftriis fafciisque diftinguitur.
- Num. 17. & iS. Infc^ura ex flavo fufca eft: alas antics circa apices maculam gerunt lature
l u t e a m , & parte pofteriore eleganter csruleam. Ab poftic®, ex luteo fufcE, lineis helvo nigris
fimbriantur. Prona facies, luteo fufca, ftriis fubtilibus nigris adumbratur. .
Num. 19. & 20. Utraque facies, e s fu(co unicolor, maculis albis venulisque helvo nigris variatur.
Num. 21. & 22. Hie fupra & infra fufcus eft, maculis ex albo cinereis. Omnes hi aut Afiatici
aut Americani funt.
T A B U L A QUADRAGESIMA ET SECUNDA.
U M . I. & 2. Facies fuperior hujus Papilionis dilute flavet, pars pallida fubfufca eft. Inf
e r i o r , grifeo fufca, in alis pofticis feriem monftrat arcuatam macularum rubrarum, oris nig
r i s diftinaarum. •• ' . , r ' • '1. vi r-r.
• Num. 3. & 4. Epbebuhs exochis quatemis, medio ca^rulelcens, oris alarum dilute fulcis. Prona
facies longe fplendidior, dilute malino colore pida, ocellis albis, medio nigris (uperbit , gilvisque
figuris. •
Num. 5. & 6. Facies fupina fpadicea eft, venulis nigris & ocellis grifeo luteis, medio nigris
& albis- Prona, ex purpurafcente grifea, albis nigrisque ocellis.
- Num. 7. & 8. Phalienula utrinque ex rufo carnei coloris, infra tamen, quam fiipra, dilutioris,
q u em faturatior veluti adumbratio variat. Oras alarum fimbriat feries albarum macularum, nigro
margine cinóïarum.
Num. 9. & 10. Papilio ^ture fufcus, alas anticas duabus maculis luteis piftus. Prona facies,
fature grilea, fubtilibus figuris nigris ornatur. Alx anticcE feriem fingulae monftrant nigrarum macularum,
cujusmodi etiam in pofticis dantur, fed albo annulo inclufs. .
Num. II. & 12. Utraque facies, ex dilute rufo gri fea, nigris figuris albisque maculis, nigro annulo
cinftis, renitet. . Num. 13.
gels alleen in 't raidden, alwaar die licht-witachtig-gcci zyn.
Deze is uit China. ' Op Tab. VI. en XXXVI. zjn verfcliüiende
en uit andere Landen afgebeeld.
N. II. 12. Deze i?ww-Kapel is ter wederzyden git-zwart
met witte vlaklcen.
- N. 13. 14. Zie hier wederom cene varieercnde foort van
N. 9. cn 10. Mer boven. Dezer middelkleur is graauw-rood;
de randen, die aan de voorzyde der voorvlerken met een
vlak infchieten, zyn zwart met witte vlakjes. De achtervleugels
hebben ellc een zwart vlalije. De onderzyde is rofch
iets bruinachtigs , met zwarte aders en witte vlakjes op de
voorvleugels. De achtervierken hebben witte kanten ter
z 'de de zwarte aders. De rand der vleugcis is zwart met
k eine witte vlakjes. Deze is van Guinea.
. N. 15. 16. Dezer bovenzyde is graauw-bruin , de voorvleugels
hebben een groote hoog-gcele vlak. De onderzyde
heeft wat licliter briiin-graauwe grondkleur, met rosfche
vlakjes 'cn vaalkicurige ftreepjes.
N. 17. 18. Dezer grondldeur is geel-brmn, de voorvlcrken
hebben by de punten een donker-geele, cn naar beneden
een fchoon-blaauwe vlak; de achtervleugels zyn geelbruin
met vaal - zwarte zy-ftreepjes. De onderzyde is geelbruin
met cene fyne zwarte tekening. . .
N. 19. 20. Aan beide zydcn is deze Kapel eenvoudig
bruin, met witte vlakjes en vaal-zwarte aders.
N. 21. 22. De onder- en bovenzyde is hier bruin met witafchgraauwe
vlakken. Deze zyn alle uit Ooft- of Weft-Indiën.
TWEE-EN-VEERTIGSTE TAFEREEL.
N. I. 2 . T T e t lichte gedeelte dezer Kapel is licht-geel,
JL J . 't verdere flaauw-bruinachtig. De onderzyde
is graauw-bruin , op de achtei-vleugels ftaat een kromme
ry roode vlalcken op eenen Zwarten grond,
N. 3. 4. Dit vierpuntig Pagetje is in 't midden blaauwachtig,
de kanten der vlerkjes zyn licht-bruin. De onderzyde
is veel fraaijer, als zynde licht-appelbloeifem, met witte in
't midden zwarte oogvlalcjes, en vaale tekening.
. N . 5. 6. Deze bovenzyde is kaftanje-bruin, met zwarte
aders en graauw-geele oogvlakjes , die in 't midden zwart
en wit zyn. De ondei-zyde is paarfchachtig-graauw, met witte
en zwarte oogjes.
N. 7. S. Dit Nacht-Kapelletje is boven en onder rofchvlcefchklcurig,
doch van onderen lichter dan boven, de fchaduwachtige
tekening is ook donkerder, dan de grondkleur,
om den nnd der vleugels , loopt een ry kleine witte vlakjes,
die een zwart kantje hebben.
N. 9. 10. Deze Kapel is donker-bruin, met twee geele
vlakken op de voorvleugels. De onderzyde is donker-graauw
met fyne zwarte tekening; de voorvleugels hebben elk een
r y zwarte vlakjes, cn de achtervleugels insgclyks, doch deze
iTcbben eenen witten ring.
N. II. 12. Deze onder-en bovenzyde is licht-rofchgraauw,
met zwarte tekening en witte vlakjes, die een zwart ringetje
hebben.
N. 13-