5 Ö T H E S A U R U S
Iis, Sc prffltcrquam, quod rufo fufca fimbria clrcumdentur, tres etiam gcrunt guttulas grifeas,
iinamque prope apiccs maculam albam, nigris figuris piäam : poflicse medio albas, ex rubro
variegatEE, limbo cinguntur rufo fufco , aliquot guttulis grifeis diflin^to.
Num. 23. & 24. Papilio per incogitantiam hoc loco iterum depidus , cum Tab. XXVI.
Num. 19. & 20. jam exliibitus defcriptusque fit, iterata defcriptione morari non debet;
jii forte majorem in hoc macularum rubrarum numerum, pro differentia fpecifica admittere veils.
T A B U L A QUADRAGESIMA ET SEXTA.
m
Nu m . I. & 2. Papiliunculus utrïsque alis medio fordide grifeis , per circumferentiam fufcis.
Jnfra dilutiores modo magisque rufi colores fùnt.
Num. 3. & 4. Phala}na5 utraque facie, clnereo grifea , albis maculis.
Num. 5. & 6. Amboinenfis Papilio , fupra nigro fufcus 5 medio utrarumque alarum maculis
fordide iuteis, veluti radiatis pifto. Prona facies , pariter fufca, maculis elegantibus , dilute
flavis, decora. Alas poflicas, parte anteriore , prope corpus 3 fafciola ornat latiuscula , cherinefini
ruboris.
Num. 7. &. S. Altera hxc fpecies , aut forte , quod de aliis etiam confimilibus fpeciebus
jam ante indicandum fuifîèt , mas aut foemella prions efîe videtur. Facies fiipina nigerrima
e f t , medio maculis helvis & albis, velut ex communi centro radiatis, iisque prope corpus flavefcentibus,
ornata. Prona facies non difcrepat a priore Num. 6. nifi quod maculse alarum
anticarum ex fub grifeo albefcant latusque corpori proximum fimbriola flava teftum monflrent.
Itidem Amboinenfis efl.
Num. 9. & 10. Epbebus ^ magnitudine & ornatu eximius, colore rufo fufco tin£lus, media
fede eleganter Céeruleus, inde velut radios in ambitum projicit. Aloe pofticze , albis oris cinc'
ta3, casrulecB fafcije adumbrationem infuper fède poflrema monflrant. Prona facies pariter venufliffime
piäa efl". Aloe anticoe, interna fède nigroe, partim albis punftis notatoe , oris externis
Jîibrufas fùnt. Poflica3, prope fuas cum corpore commifîuras quoque nigroe funt, deinceps fubrufoe,
punélis albis ocellisque ornatfc, qui annulo nigro circumdati, ex albo, coeruleo & rufo
verficolores funt. Duo proeterea alii ocelli parte CEerulei, parte rubri funt. Et hic & fequentes
omnes Indiis Orientalibus debentur.
Num. i 12. Alce anticoe nigrcE , fupra grifeis maculis linearibus difl:in6t£e funt , infracoeruleis
aut lividis. Ala; polikic, uuiu^ue nigris oris fimbriata^, maculas grandes ofîentant fàture
flavas, fùpra in area fäture grifea, infra in dilute grilea piiftas.
Num. 13. Papilio, cujus una modo facies heic exhibetur , alas anticas gerit nigras , maculis
notatas, quarum extim^e feries purpurea funt, intima flava. Alae poflicîe , quoque nigrx,
parte pofleriore fatam monffrant fafciam, fature flavam, in qua feries macularum ovatarum, nigrarum,
in medio cxrularum comparet.
Num.
Ill
achtei-vleugels zyn hier in 't midden wit, met roode vlakjes
, cn hebben eenen rofch-bruinen rand met eenige graauwe
vlakjes.
N. 23. 24. Deze, door eenig misverftand hier geplaatfte
Kapel, als op Tab. XXVI. N. 19. en 20. reeds verbeeldt
en befchreven zyndc , behoeft geene nadere befchryving ,
ten waare men eenige roos-roode vlakjes, welke deze op
de achtervleugels meer heeft, als eene verfchillendheid in
foort wilde achten.
ZES-EN-VEERTIGSTE TAFEREEL.
N. I. 2.
D
it Kapelletje is op 't midden der voor- en achterv.
erkjes vuil-graauw met bruine randen,
de onderzyde heeft flechts wat licliter cn rosfcherkleuren.
N. 3. 4. Het Uiltje, hier verbeeldt, is aan belde zyden
afch-graauwkleurig met witte vlaklcen.
- N. 5. 6. De bovenzyde dezer Amboinfche -Kapel is donker
bruin ; in het midden , op de voor- en achtervleugels,
met vuile gecl-puntige uitloopende vlakken. De onderzyde
is mede bruin , doch met fchoone licht-geele vlakken. Op
de achtervleugels, boven aan by het lyf , loopt een tamelyk
breed carmyn-rood bandje.
N. 7. 8. Deze, welke een tweede foort, of mogelyk,
gclyk by meer andere foorten reeds gezegd had kunnen worden,
liet mannetje of wyfje fchynt te zyn, is op de bovenzyde
git-zwart, in het midden met wit-puntige uitloopende
vaalt cn witte vlal^cn, dicht by 't lyf zyn die geelachtig.
D e onderzyde komt met N. 6. overeen, alleen zyn de
vlaklïcn op de voorvleugels grysachtig - wi t ; derzelver zyden
, die naar 't lyf ftaan, hebben een linal geel kantje.
Deze is mede van Amboina.
N. 9. 10. Deze fchoone groote Page is rofch-bruin, in
het midden fchoon blaauw, 't geen met punten liitloopt.
Onder op de achtervleugels, die witte zy-kantjes hebben,
ziet men nog eeuen fchaduwachtigen-blaauwen band. De onderzyde
is ook wonderlyk fchoon getekend. De voorvleu
gels zyn aan de einden rofchachtig van kleur, verder zwart,
gedeeltelyk met witte flipjes. De achtervleugels zyn hier
boven , by 't lyf, ook zwart, verder rofchkleurig , met
witte flipjes en oogvlakjes, die, in eenen zwarten ring ftaand
e , wit-blaauw en rofchkleiirig zyn. Twee andere dezer
vlakjes zyn half blaauw cn rood. Deze en de volgende zyn
alle uit Ooft-Indien.
N. ir. 12. De voorvleugels zyn op de bovenzyde zwart
met gryze ftreepachtige vlakken, en aan de onderzyde mede
zwart met blaauwe of lootklcurige ftreepvlaklccn. De
achtervleugels hebben, zoo onder als op de bovenzyde,
zwarte kanten met groote hoog - geele vlakken, doch hec
middelgedeelte is op de bovenzyde donker , en op de onderzyde
licht-grys.
N. 13, De Kapel, welke lïier maar aan cene zyde verbeeldt
wordt, heeft zwarte voorvleugels, waar op de eerlle
ryën vlakken paarfch , en de onderfte , geel zyn. De achtervleugels
zyn mede zwart; doch naar beneden ziet men
eenen breeden hoog - geelen band, op welken zich vertoonen
een ry zwarte ovaale vlakken, die in 't midden blaauw.
zyn.
N. 14.
m