K E R U M N A T U R A L I U M. 25
albo pun£iatis. Averfa fedes flavefcens fimilibus maculis ocellisque nicet. Alas anticas fcries
albentium Junularum ornat. Americanus efî.
Num 9. & 10. Papiliimculus, ex dilute thalaffino piaus, fimbria ambitur murini fuhfüfcl colons
Prona hcies candicans, nervulis nitide fîavis diflinguitur, fimbriamque masis fufcam
monfîrat. Itidem Americanus eft. ^ °
Num. II. & 12. Americani hujus Papilionis ala; antic^e, fufco colore tinacc, venulis nigris
duabusque maculis obliquis, albidis, a latere nigris, variantur. Alaj poliicae dimidia parte
fufc^e funt ex nigro ftriataj, medio alba3, deinceps nigr^e, maculis eleganter rubentibus ornate.
Margo_ anterior mgra partis quoque ruhet. Prona facies, fimpliciter fufca, maculis rotundis
oblongisque albis diftinguicur. Series guttarum, quaî alis poflicis infident, fordide rubella
eft. '
Num. 13. & 14. Grandis ifte Papilio, utraque facie faturate fufcüs , maculas pra- Te fert
dilute grifeas, quarum tamen ilte, quce medium tenent, utcunque in pallide luteum vereunt
Cujas fit, ignotLun, ^ '
T A B U L A VICES IM A.
Nu m . I. 2. 3. Eruca ha;c, pr^longis modiceque rigidis fetis confita, dilute Râvo colore
mtens , maculis dilute fufcis, annulisque anguftis, nigris, diftinguitur: capite itidem tribus
maculis nigris ornato. Papilio noflurnus, inde nafcens, fpadiceo perfufus colore, cinereas albasque
minores maculas, nigrasque lineolas velut undulatas oftentat. Oculis fimiles binoe grandiores
maculoe alarum anticarum quoque fufcoe, annulo cinereo nigroque cinajB, centralem maculam
nigram, Junulatam, gerunt. Averfa facies, ftmilibus quidem coioribus tin^a, fi^uris tamen
multum difcrepaf. C.rejjhUe. eft & banc, & quaî deinceps fequuntur, fpecies cundtas ex
coloniis noftris Amencanis ene oriundas.
Num. 4. & 5. Papiliunculi hujus ate pofteriores % r a infraque venufte coeruleo colore mäs
funtj anteriores vero, proeter coeruleum, maxima parte nigricant.
Num. 6. & 7. Ifta fpecies, dilute ftava, ambitum alarum ex dilute fufco fimbriatum monftrat.
Facie fuperiore aloe antic®, prope corpus, eleganter rubent.
Num. 8. & 9. Hujus aloe anticoe, fupra ex nigro & thalaffino variegate, eosdem quoque
colores, fed pallidiores, infra pra; fe ferunt. Ate pofticas fuperne, eodem primum virore infea
e, dem nigricantem, poft aliam rubentem, denique iterum nigram oftentant toeniam Prona
facie piftura non multum abfimilis regnat:' etenim colorem virefcentem bin^e excipiunt pallida
fufcsß tEenice, intermedia, ex dilute grifeo albefcente, difparata?.
Num. 10. & II. Nitidus ifte Papiliunculus utraque facie uniusmodi coioribus & pi^ura fuperbit.
Ate_ antic®, nigerrimoe, ex albo maculate: pofticoe, medio faturate ca^ruleoe, marline
venulisque nigris ornantur. °
Num. 12. & 13. Phatenula hasc iisdem coioribus utrinque renitet. Ambo alarum paria
niwit
ftipje hebben. De omgekeerde zyde is geelachtig, mede
met dergelyke vlakjes en oogjes , de voorvleugels hebben
hier een ry witte halvemaanswj-ze vlakjes. Dezelve is uit
Weft-Indiën.
N. 9. 10. Dit Kapelletje is licht-zeegroen, met eenen muisvaalen
biiünachtigen rand oratroklccn. Van onderen is het
wit, en langs dc aderachtige tekening fchoon geel, dc rand
trekt hier meer naar 't bruine, 't Zelve is mede uit Weft-
Indiën.
N. II. 12. Deze WeH-Indifche Kapel heeft bruine voorvleugels
met zwarte aders en twee witte fchuinfche vlakken,
die ter zyde z^vart zyn. De achtervleugels zyn half-bruin met
zwarte Ih-cepen, vervolgens in het midden wit, verder zwart
met fchoon roode vlakken, dc bovenkant van 't zwart is mede
rood. De onderzj'de is enkel bruin met ronde en langwerpige
witte vlakken. Dc ronde ry vlakken op de achtervleugels
zyn flaauw vuil-rood.
N. 13. 14. Deze groote Kapel is aan beide zyden donkerbruin
met graauwe of licht-grj^ze vlakken, de middclvlakken
zyn ook iets naar 't ilaauw-geel hellende. Derzelvef geboortc
plaats is niet bekend.
TWINTIGSTE TAFEREEL.
N. I- 2- 3-Deze Rups, welke voorzien is met zeer lange
en tamelyk flyve borflels, is fchoon
JicM-geel^met Ucht-bruinc vlakken en fmaUe zwarte ringen,
het hoofd is ook met drie zwarte vlakjes veificrd. De Nacht-
Kapel of Uil, hier uit voortkomende, is kaftanje-bnün, met
alchgraauwe en kleine witte vlakjes, en zwai-te golfachtieé
Itreepjes verfierd. De twee groote oogen, op de vooi-vleugels,
zyn mede bruin met eenen afchgraauwen en zwarten rinc,
en zwart halvemaanswys middelvlalvje. De onderzyde heeft
dezelfde kleuren, doch verfchüt merkelyk in tekenino Het
IS vry waarfchynelyk, dat deze met alle de volgende Iborten
haaren oorfprong hebben uit onze Weft-Indifche Colonie.
N. 4. 5. Dit kleine Kapelletje heeft, zoo onder als bov
e n , fchoon blaauwe achtervleugeltjcs, de voorvlerkjes zyn
meerendeels zwait met het zelfde bkauw.
N. 6. 7. Deze foort is Hcht-geel, met eenen licht-bruincn
rand rondom de vleugeltjes. Op de bovenzyde hebben de
voorvlerkjes, dicht by 't lyf , een fchoon roode kleur.
N. 8. 9. Deze voorvlerkjes z^ti van boven zwart en fchoon
^ e g r o e n , de kleur der onderzyde is maar alleen fiaauwer.
Dc achtervleugeltjcs zyn van boVen eerft het zelfde croen,
vervolgens verfierd door een' zwarten , daar na door een'
roodachtigen , en daar op door eenen zwarten band; van onderen
verfchülqnze een weinig, als zynde groen met twee
flaauw-bnune banden, die tuITchen beide door een licht
graauw-witachtig bandje gefchciden zyn.
N. 10. II. Boven eri onder is dit fraaije Kapelletje van
eene egaale kleur en tekening. De voor vleugeltjes zyn
git-zwart met wtte vlakjes, en de achtervlcrkjcs zyn in 't
midden fchoon hoog-blaauw met eenen zwarten rand en aders.
N. 12. 13. Dit Nacht-Kapelletje pronkt met dezelve k!eu-
^ ren