3 0 T H E S A U R U S Ja 6. JCXPr
circuli très, luteus, nîger & dilute rufus, drcumdanf. Orce alarum ex nigro & albo fimbriatje
funt. Argus major vocäri (biet, locümque natalem, uci reliqui hujus tabuloe, habet Surinamum.
Num. 3. & 4. PhalcChula hréc eft ex diluto virore flavens, pallida fufcis macuiis pida, forte
ex InIè(5to qUodam aquatico nata. Fades ima' fimiliter, fed languidius, colorata. eft.
Num. 5. & (5. Elegans Papiliunculusy oris alarum ex fufco finibriatis, medio albus, pofterior
e alarum fimbria ocellos monftrat nigros, annulo albo cindos. Prona Facies languide modo
fufca eft per drcumferentiam, nigrisque macuiis pi6h, in medio alba.
Num. 7. & 8. Papilio jitks à^idins ^ magnitudine, colore & ornamentis utcunque dilcrepans
ab ülo, quem Meriana Tab. LX. exhibet. Haphe ejus nigro fufca nigris lineis variatur. Lucidiores
ducT fafciEG, aliquantum rufie , inde ab alarum anticarum apicibus ultra mediam aream
oblique protenfe, deinceps amccniiïîmum induunt fulgorem c£Bruleum, atque cum macula fimiliter
coerulea alarum pofticarum confluunt. Cccruleum iftud fulco nigrefcente margine circumfcriptum
efl. Alarum pofticarum extremitates itidem macuiis aliquot languide coeruleis con^icucE
fijnt. Averfa facies multum diverfa , ex luteo partim faturiore, partim dilutiore fufca,
traflibus albidis interftinfta, tenuibus undique lituris nigris, pingitur. Alarum anticarum finguli
apices binis ornantur ocellis, dilpari magnitudine, centro albo, area nigra & ambiente annulo
ex rufo fufco donatis. Alß3 pofticoe anterius oculum- quoque monftrant , cujus area,
e x rufo rubella, lunulam albam, fere circularem, in medio monftrat, nigroque annulo includitur.
Pofteriora verlus grandiores duo micant oculi , medio ex purpurafcente grifèi, lunula alba dif
t i n ä i 5 per ambitum lutei, tandemque annulo nigro circumdati. Plures hujus generis fpecies
exftant.
Num. 9. & 3 0. Papiliunculus, utrinqiie niger, aurantü coloris fafcia alas anticas trajiciente.
NUQI, IT. & 12. Aream hujus, dilute fl^vamf, fufèa ambit fimbria, quse fade averfà lituras
aliquot nigras & ora pofteriore alarum pofticarum Eres GffcelloS' nigros, ptiiîfto central! quoque
nigro, gerit.
T A B U L A QUINTA ET VICESIMA.
NU M . I. Ad infeftorum genus , cui Libella nomen eft, fingularis ifta fpedes pertinet.
Quatuor alïe, membranis veluti reticularis, perlucentibus, faétîe, prope exortum fanguiloris,
ne i ruboris anteriore ora duas gerunt maculas nigras. Alarum anticarum a pices l anguide fufci
funt. Corpus animalculi ex nigro unicolor eft, in dorfo linea fanguinea riotatum.
I n f ê â u m
•aquaticum eft, cujus tarnen nympha modo aquam incolit.
Num. 2.
waar van de grond naar 't violetkleurig
in hec midden een witte ftip heeft. Verder zyn dezelve
omtrokken door drie ringen, als een geele, een zwarte, en
een licht-rosfche. De kanten dezer vleugels zyn zwart en
\vit getekend. Men heeft hem den naam van de groote Ar*-
gus gcgeeven, en hy is, gelj'k de volgende van deze Taf, ,
van Surinamen aficomflig.
N . 3. 4. Zie hier eenc kleine Nacht-Kapel van een lichtgroenachtig
geele kleur, en met geelachtige bruine vlakjes
getekend. De onderzyde heeft dezelfde kleur, doch wat
geelder. Deze is mogelyk derzelver afkomll aan eenig water
diertje verfchuldigd.
N . 5. 6. Dit aardig Kapelletje heeft de vleugels'in het
midden wi t , met bruin-geele randen. De rand dezer bovenzyde
is bezet met eenige kleine oogjes, die eenen witten ring
en zwart middeUlip hebben. De onderzyde -is lichter bruingeel
van rand, \'Qrllcrd met z\vartc flipjes , en in 't midden
insgelyks wit.
N . 7. 8. Beze fraaje ICapel, welke de Atl ^ genoemd
word, verfchilt eenigfms , zoo wel in grootte , als kleur en
tekening, met die welke Juffrouw Meriaan, Taf. LX. ver-
.toont. De grondkleur is donker-bruin, met zwarte tekening.
De twee breede flreepen op de voorvleugels zyn tot
over de helft licht, cn een weinig rofchkleurig, verder verfierd
met een fchoon donker-blaauw, en deze blaauwe kleur
verëenigt zig met twee dcrgclyk-kleurige breede vlakken der
achtervleugels, die, gelyk de voor ige, door eenen zwart-bruinen
rand omtrokken zjni. De einden der achtervleugels zyn met
eenige donker - blaauwe vlakken getekend. De onderzyde
dezer Kapel is geheel verfchillende. De grondkleur is hier
bruinachtig-gecl, gedeeltelyk helder, en gedeeltelyk donker,
vermengd met eene witte tekening en eene meenigtc van fyne
ilreepjes. Op elke punt der voorvleugels ziet men twee
kleine ooges van verfcliillende grootte , en waar van het
midden, wi t , . de refi: zwart, en de omtrek of ring geelrofclmchtig
van kleur is. De achtervleugels zyn, vooraan, even
eens, elk met een klein oog verfierd, waar van de grondkleur
rofch is, naar 't rood trekkende, in 't midden is een
wit halfmaantje byna rond toeloopende, en een zwarte rand
omringt alles. Op het achtereinde dezer vleugels pronken
twee groote ronde oogen, wellcers binnenfte grys - purperkleurig
is, en zyn mede vei-fierd met een witte halve maan,
de reft der grondkleur is geel en door een' zwarten rand omtrokken.
Daar zyn verfcheide en verfchillende foorten van
Kapellen van dit geflacht.
N . 9. 10. Dit klein Kapelletje is zwart aan beide de zyden,
met dwarfe oranjeldeurige banden over de voorvleugels.
N . II. 12. De grondkleur van deze is licht-geel met een'
bruinen rand. Op de onderzyde is deze rand alleen met eenige
zwarte Ilreepjes getekend, cn de einden der achtervlerkjes
hebben liier drie kleine zwarte ringen, met een zwart ftipje
in 't'midden.
VYF-EN-TWINTIGSTE TAFEREEL.
N . I. R ^ e z e zonderlinge foort behoort tot het geflachte der
Infeften, welken wy juffertjes noemen. Deszelfs
vier netsgevryze of gaze doorfchynende vleugeltjes zyn,
digt by het lyf , bloed-rood, en hebben elk twee zwarte vlakjes:
de puntjes der twee voorvlei^els zyn flaauw-bruin. Het
lichaam is geheel zwart, de rug heeft een bloed-roode ftreep.
Het behoort tot de water Infeften, niet legenllaande de
Nimf van deze foorten maar alleen in het water woont.
Nwm. 2.