T H E S A U R U S
partim ex fufco luteis. Papilio utrinque iâturate fufcus lunulis candidis nitet, quse averfà facie
margine nigro ambiuntur, . • .
Num. 7- 8. 9- Eruca ex fpadiceo lutea nigrls tfcniis gracilibus diflinguitur. Papilionis faciès
fliperna > i t idem {iturate fufca, alis anterioribus imprefîàs fert maculas très, rotundas, albidas
, majorcmque aliam oblongam , lordide iuteam. ALtî pofticoe itidcm maculam montrant
pallidius flaventem , qufe Iccundum extremoe orce univerfum fere ambitum ie extendit. Infra
fufcus undequaque régnât color nigra pi6tura diftiniSlus. Ocelli alarum poflicarum circulo candido
cinguntur.
Num. îo. II. 12. Eruca tota nigra eft prccter roflrum, quod £eque ac macula; doriales pallida
flavcdine tingitur. Papilio , quem Tab. VII. num. 27. 28. depiétum defcriptumque dedi
mus 5 maximam partem huic fimilis cfl; ut credibile fit loco tantum natali difFerre , ideoque
h u n c , iJlo minus profunde, coloratura eïfe.
• Num. 13. 14. Proeftantiflimus Papilio, fupcrne nigerrimus, toenia ambitur lata, elegantiffime
caerulea, pone quam duplex guttarum candidarum feries collocatur. Averfa facies multum difcrepans,
ex grifeo fufca, guttis lunulifque albidis nitet. Maculoe quatuor majufculoe, alis anticis
in confinio poflicarum imprefloe, colore casruleo fe diflinguunt. Toenias dusc alarum poflicarum
p o f l r e m a parte arcuate convergentes albicant. Locus natalis in Indiis orientalibus eft , multumque
liic Papilio diifert ab eo, qui Tab. VIII. num. j. 2. exhibetur.
Num. 15. 16. 17. Eruca nigra, albentibus annulis ornamentisque pi6la. Papilio utraque
f a c i e ex rufo fufcus, alis tamen anticis paulo profundius coloratus, aîbis diflinguitur maculis
guttifque. Nafcitur in Indiis occidentalibus.
T A B U L A DUODECIMA.
N' U M . I. 2. Phalc'ena noflras , in provincia Hollandiaî , rarius tamen, occurrens. Utrinque
einereo grifèa, eleganter ex nigro verficolor efl:.
Num. 3. 4. Et hoec venufta Phalasnula in noftra Hollandia, licet non admodum frequenter,
in proceris Tilioe ac Fagi arboribus invenitur. Utraque facie concolor, iature flava, fubtilibus
flriis , in modum treniolarum difpofitis, rubellis, eleganter diflinguitur. Pertinet ad genus
Phalccnarum , quod apud nos ab unco nomen accepit, quia Eruca?, unde proveniunt, progredientes
mediam corporis partem furfum arcuatim incurvant, extremitatibus in fol6 defixis , unc
i q u e adeo fimilitudinem exprimunt.
Num. 6. Elegans Papilio, facie fuperiore dilute flavus, pi6lura nigra renidet. Pallidior
fiavedo itidem ex nigro variata averfam faciem ornat": interior tamen latiorque fafciola , qua
j u x t a Oram alarum decurrit, ex helvo fubfufca efl. Habitat in Gallia , ubi & alia fpecies parum
modo diverfâ invenitur : etiam in noflra Hollandia nonnunquam occurrere fidem mihi
f e c i t quidam hiflorioe naturalis cultor.
'-./aé. XIL.
Num. 7. S. Hollandiaî incola hcec Phaloena ,
de licbtc , bruin-gce) is. De beide zyden dezer Kapel zyn
doiiker-bruin, mcc halfmaanswyze witte vlakjes ; aan de onderzydc
der Kapel zyn deze vlakjes met een zwart randje omti
okken.
N. 7. 8. 9. Deze Rups is bruinachtig-geel met zwarte
ünalle bandjes. De bovcnzyde der Kapel is insgelyks donker
bruin; op dc voorvleugels zyn drie ronde witte vlakjes
en een vuü-geele langwerpige vlal:. Dc achtervleugels hebben
mede, aan den'buitenkant, een vuil-geele doch nog
flaauwer byna rondloopendc vlak. Van onderen is dezelve
geheel bruin met zwarte tekening. Dc op de achtervleugels
zich vcrtoonende oogjes hebben een witte cirkel.
N. 10. II. 12. De Rups is geheel zwart, uitgenomen het
hoofd, 't geen, met de rug-vlakken, flaauw-gecl is. De
Kapel, op Tab. 7. by N. 27. & 28. verbeeldt en befdireven
komt genoegfaain in alle deelen met deze over
e :n; mogelyk is dezelve van ecne andere plaats cn daar door
wat licht-kleurigcr.
N. 13. 14. Van boven is deze heerlyke Kapel git-zwarc
Sambuco denominata • quoniam Eruca ejus,
i l l i ,
en tekening. De Kapel is aan beide zyden ros-bruin, de voorvlerken
alleen wat bruinachtiger. De vlakjes zyn wit. Zy
valt in Weft-Indien.
TWAALFDE TAFEREEL.
J s een Uiltje of Nacht-Kapel, *t welk hier in
met eenen breeden rondloopenden fchoonen hemels-blaauwen
band, achter welken zig eene dubbele ry kleine ronde witte
vlakjes vertoonen. De onderfte zyde verfchilt merkelyk, deze
is grysachtig-bruin met witte ronde en halve maanswyze
vlakjes. Dc achterlle vier grootlle vlakjes, die by de achtervleugels
op de voorvleugels Haan, zyn blaauw, de twee
onder rond tot elkaar toefchietende ftrcepen op de achtervleugels
zyn wit. Deze valt in Ooft-Indien cn verfchilt merkelyk
met N. I. 2. van Tab. 8.
15. 1(5. 17. Deze Rups is zwart met witachtige ringen
N. I. 2. _
Holland, doch niet gemeen, gevonden wordt.
De kleur is aan beide zyden afch-graauw met eene fierlyke
zwarte tekening.
N. 3- 4. dit fraye Uiltje wordt mede hier in Holland,
doch zeer zeldzaam, in de hooge Linde- en Beuke-Boomen
gevonden. Dc kleur is aan beide zyden egaal, namentlyk,
hoog-geel, met een aardige fyn roode ofrolFe tekening, die
zich bandsgewys vertoont. Het behoort tot die foort, welke
de Liefliebbers Kram-Uütjes noemen, om dat de Rupfen van
dit Geflacht, in hunnen voortgang, zich als een Kram vertoonen;
buigende het lichaam in 't midden naar om hoog, terwyl
dc voor cn- agtervoeten den grond vatten.
N. 5. 6. Dit fierlyk Dag-Kapelletje is op dc bovcnzyde
licht helder-geel, met zwaite tekening ; aan de ondei-zyde is
het nog flaauwer-geel met zwarte tekening, doch de binnenilc
breede band, die londom dc vlerkjes heenloopt, is vaalbruin.
Het zelve wordt, met nog een andere een weinig
verfchillende foort, in Vrankryk gevonden, en een Lieflicbber
der Natuurkunde heeft my verzekert, deze foort ook hier
in Holland gevangen te hebben.
N. 7. 8. Dccze flaauw-gecle, met roffc dwai'sffcreepen aan
beide zyden genoegzaam overcenkumcnde Nacht-Kapel, valt
liiec
l l r u [•IMä*