7 8 T H E S A U R U S
îîîi .
l i
îli'^' :
Num. & 6. Altera prioris Jpecies, diverfa, corpore nigro, fuperne lineis albis notato, a-
Jis fufcis.
Num. 7. & S. Locufta conformationis fingularis, fupra & infra colore ac pi6lura fimilis, corpore
lature fufco, alls utrisque ex dilute fufco flavencibus, extimis infuper facie utraque, ex cinereo
grifeo guttatis.
Num. 9. & 10. HEEC, etiam utraque facie fimiliter colorata ac pitta, corpore eft dilute fufco;
aJis externis rubro rufis, ex nigro guttatis, quafi te/Tellatis- internis ßture viridibus, pun6lis tesfulisque
gilvo nigris variatis.
Num. ir. & 12. Locufta Promontorii Bon® Spei, eximi® pulcritudinls. A\x externa; ca;-
rulffi, maculis albis; intern® parte dimidia corpori proxima faturacius cairuls, reliqua eleganter
rubric, nigris maculis punflisque varia?. Corporis ornatus difpar eft. Facie fupina pars anterior
venufte rubet, reliqua fufca eft; prona tota fufca. Hujus & nonnullarum fequentium fpecierum
intuitu magis etiam credibile mihi videtur, aut omnes, aut certe plurimas rariorum iftarum Locuftarum
ex Promontorio Bon^e Spei criundas eile.
TABULA SEPTUAGESIMA ET TERTIA. .
N UM. I. & 2. Locufta tota fpadicea, alis pallide fufcis, diaphanis. '
Num. 3 & 4. Rariflima hxc fpecies, colore priori fimilis, lenis fêfè alls diftinguit, quarum
extimêe pariter, ac in prEecedente, natura cum internis conveniunt, neque pro harum vaginis,
more ceterarum Locuitarum, haberi poflunt.
Num. & 6. Alse externje, diluto virore eleganter tinél®, nigris venulis diftinguuntur ; interne
reticulatse transparent.
Num. 7. & 8. A\s: extern® obfcure rufee, ex rufo maculatoe, crafTis venulis divifoe, fo i m
Fagi effoetum, aridum exquifite referunt. Aloe interns dilute rufoe, guttis ex fufco rufis varioe,
prope apices maculam monftrant chermefini coloris, cujus externam oram toeniola alba fimbriat.
Surinamenfis eft.
Num. 9. & 10. Species minuta, rarior, alis externis dilute flavîs, ex fufco ftriatis. Intern®
prope corpus ex purpurafcente rubroe, deinceps fufco ac dilute flavo tinftoe funt. Omnium iftarum
fpecierum facies utraque concolor eft.
Num. 11. Animalculum iftud alius elle generis videtur. Corpus fufcum eft; alse intic £ grifêée:
poflic® rnKr.ro chermf»^no venuft?p in apices grileos exeunt. _ . . .
N O T A , f'^vrofimik eß^ pkrasque omnes cxtreminuc^ pcUiitn rniiicorum ^ poßicorum Locußarum ^
'^m bac ^ :fequentibus Tabtilis exhihentur^ mimme fecmidum naturam delineatas effii quoniam a
nnmrdi confonnatione ^ quam Tab, LXXL ßßu, nimium quantum deßeÜunt.
N . 5. 6. Deze is een tweede en verfchillende foort der
voorgaande. Het lyf is zwart, boven op mee wicte flreep
e n , - e n -de vlerkjes zyn bruin. --
N. 7. 8. Deze vreernde gefigureerde Sprinkhaan is in kleur
€n tekening, zoo onder als boven, eveneens; het lyf is
donker-bruin; de onder- en dekvleugels zyn licht bruinachdg
geel, doch de eerile zyn onder en boven met afch-graauw
e vlakjes.
N . 9. 10. Zoo onder als boven is de kleur en tekening,
b y d e z e , dezelfde. Het lyf is licht• bruin , de dekvleugels
z y n rood of rofchkleurig, waar op zwarte flipjes zyn, die
zich als ruitjes verbedden. De ondervleugels zyn donkergroen,
met vaal-zwarte ruitjes en flippen.
N. II. 12. Deze wonderbaare fraaije Sprinkhaan is van de
Kaap de goede Hoop. De dekvleugels zyn blaauw, met
witte vlakjes, de ondervleugels zyn , van het lyf af tot halverwege
, nog hoger blaauw , en verder fchoon - rood , de
vlakjes hier op zyn zwart. Het lyf verfchilt Hechts aan
de onderzyde, van boven is het voorfte deel fchoon rood,
en 't verder gedeelte bruin ^ en omgekeert is het zelve geheel
bruin. Het is van deze, en nog eenige verder volgende
foorten, dat ik in 't vermoeden gefterkt worde, of niet
de meefte , zop niet .alle, dezer vreemde Sprinkliaanen van
de Kaap afkbmftig zyn.
.DRIE-EN-SEVENTIGSTE TAFEREEL.
N . I. 2. "P^eze is geheel kaftanje-bruin, de vleugels zyn
. • J ^ flaauw-bruinachtig en dóorfchynend.
N . 3. 4. Het zeldzame van deze foort, welke in kleur
met de voorige niets verfchilt, is, dat dezelve met zes vleugels
voorden is , en, gelyk de voorige , geen dekvleugels
ichynt te hebben. • • . •
N . 5. 6. De dekvleugels zyn in deze, fchoon lichtgroen,
met zwarte aders. De vUegvleugels zyn gaasachtig doorfchynend.
N . 7. 8. Deze, welker dekvleugels donker-rofchkleurig,
met rosfche vlakken en fterk geaderd zyn, gelykt daar door
volmaakt naar een oud verdort beuken-blad. De onder- of
vliegvleugels hebben bruin-rofchverwige vlakjes op eenen lichtrosfchen
grond, en aan het einde dier vleugels een karmynroode
vlak, met een final wit boven - randje. Deze valt in
Surinamen.
N . 9. 10, Deze kleine zeldzame foort heeft licht-geele dekvleugeltjes,
met bruine ftreepjes. De ondervleugels zyn by
*t lyf paarfchachtig-rood 5 verder bruin en licht-geel. Alle
deze foorten zyn van beide zyden genoegzaam eenkleurig.
N . II. Dit diertje fchynt my tot eene andere Bende of
Claffc te behoorenihetl jrfj e is bruin, de voorvleugels graauw,
cn de acbtervleugels fchoon karmyn-rood, met graauwe uiteindens.
NB: Het h zeer luaarfchymlyk, dat meejl alle de uiteindens der
voor- en achter-veeten hier , en in de meejle der volgende Tab., ten
opzicht der Sprinkhaan-foorten, kisalyk verbeeld zyn y en dat dezeU
U even als op Tab. J^Xl. mzen moeten.
l^ABULA