R E R U M N A T U R A L I U M .
3 1
Num. 2. & 3 , Papilio alis fufco margine fimbrlatis, medio fordide ex virefcente flavis Prona
faces ex palhde ^ TT fufco 1 fordet,a arcumferentia r tamen .anj^ii paulo y^uiu profundius proiunoius fufca
tulca.
Num.Nnm.
d. Ç. 6. iLrucu a ex Havefrpnfp rin^rAr» rr-.'/^o /-.rt
1. 4. 5. 6^Eruculaex£avercente cinereognTea, nigris fafciolis caput, caudam & pedes
ores niontet. Papilio fuperna fede rredio albus , margine venuflo , dHuS cJuko
pniii«; fimbrin nicrrn nm^if nnf . ,^ T?^^: . 5 uiiulc CtCruieo,
„ n.gra a r c u m d Ä : al . pof t . c , parte pofteriore n igr . , ocellis ovatis, ciruleis ? " oeoTo
reniccnL.
Num. 7- 9. Eruca fufca, props caput & fuper cauda, nec non lateraliter, in quolibet articulomgro
-fufcam maculam gent. Thabna pulcerrima, inde proveniens, Jcculalte dife
annumcranda prope f.mil^ lih efl quam Merlma Tab. LXV. depi^am exhibct nequrtÏ
n.en non d.fcrepat, quia Novam Angl,am habet locum nataiem. Tradimus ho^loco^lxus
diverfitatem. Ltenim num. 8 marem fiftimus, brevibus latisque antennis: num 0 f e L l a ^
CUJUS longiores graahoresque funt antennae. Colorum tamen & piftur^ nulla eft differentia'
S u p m a f a a e s , o d i r a ; i n ( î a r , d i I u t e f l a v a e f t . Ab anticoe oculo fuperbiunt grandi, ovato cZs
medium more gkaei Maria; tranfparet, annuloque primum fkvefcente, tenui, tum alio latiore
fufco rubro demque exteriore mgro tenui circumdatur. Ab pofîic.^ fimilem montrant
oculum, orbicularem fed cujus anteriore fede arcus luteus, lunub in modum, cernitur Propius
corpon fafa^e habcntur ex rubre rufe, era albida fubdufta;. Qu^ porro ambitum alarum
exornat reliqua piaura itidem colore eft rubro rufo , intercurrente linea dilutius rufa tum
altera famratiore, tandemque albicante. Corpus atque antenna flavent, feni pedes nigricant.
te faciei color ex dilute rubel o rufus eft Quatuor macub oculat^. hac fede viz a l iqL diverfi
exhibent. Pidura rufa pallidior eft & prope extremam alarum oram lata circumit fafcia
cinereo grifea. '
Num. 10. & II. A b antics hujus Papiliunculi venuftilTimo cyaneo infeftoe funt, uti & extremitates
polticarum , quje tamen limbo tenui nigro terminantur, medioque albicant Averfa
facie medium quatuor alarum albet, circumferentia fufca eft
Num. 12. & 13. fupra coeruleus eft, nigro margine alas circumfcriptus, medio albus. Infra
quoque media area albicat, reliqua parte ex viridi & nigro verficolore. Extrema ora alarum
heic nigra eit, virore perquam venufte intermixto confpicua
Num. 14. 15. 16. Eruca fetofa vel ramofa fufci coloris eft. Papilionis fupina fades elepntifTime
purpurea , nigris venulis diftinéla , nigris oris terminatur. Frona fades fpadicea
limbum c.ftentat viridem , nigra piéhira variatum, nonnullafque maculas minutas, rufas. In
medio quatuor emicant macub candid^e, quarum duoe pofteriores limbo pallide c^ruleo ambiun-
Num. 17. Infe^um hoc utrum ad genus Mufcarum, an ad illud Inietli Indici, cui Kakkerlak
nomen eJt, pertineat, difficile eft determinatu : ipium enim animalculum, fola ejus icone re-
Jiqua, deperditum e f t , neque de eo quidquam notatum inter fchedas Auftoris reperimus. Corpus
fufcum ex luteo vanum eft : aloe du;e antic® longiores, binoeque pofticce breviores & in
acumen
N. 2. 3. De randen der vleugcis van deze Kapel zj-n
brum. en in het midden vuil-geel naar het groenachtige trekkende
: de ondei-zyde is hier vuil flaauvv-bruinachtig seel
de randen zyn hier wat donkerder.
N. 4. 5. 6. Deze Rups is zwart met vuil-geelachtige banden,
waar op zig verfcheide zwarte knopjes vertoonen. De
bovenzyde der Kapel, is in het midden wit met eenen hooeblaauwen
rand , die aan het uiteinde rondom zwart is. De
onderzyde is donker hemels-blaauw, met eenen dubbelden zwarten
rand, de agtervleugds z yn, tuflehen deze zwarte randen,
vol blaauwe ovale oogjes, welker midden zwart is.
N. 7. 8. 9. De Rups is geheel bruin, en heeft by het
hoofd en op de ftaart, gelyk mede op de zyde van elk lid,
een zwart-bruine vlak. De Nacht-Kapel, die hier uit voortkomt,
IS een der fraaiftc die men zien kan, en behoort toe
het geüacht die wy noemen Tranfpirant. Dezelve is byna gelykformig
aan die, welke by Meriaan Tab. LXV. verbeeld is;
zy verfchilt nochtans, vennits deze uit Nieuw Engeland afkomlhg
IS. Men ziet hier het verfcliil der Sexe, doordien
het Mannetje, by N. 8. verbeeldt, de hoorens kort en breed
heeft, en het Wyfj e by N. 9. heeft de hoorens lang en dun;
in de kleur en tekening dezer verfclullende geflachten is
echter weimgverfchil. De bovenzyde is licht-geel, geiyk
yzer-oker. De voorvleugels pronken elk met een groot
ovaal oog, welks midden als glas doorfchynend is; dit oos is
cerlt omringd met eenen fmallen geelachdgen ring, vervolgens
van eenen tweeden,die veel breeder en geelachtig-rood is, en
aatftelyk van eenen derden finallen, die z W is. Op de agter-
Dicht b v W i ? seel halfinaanswys boogje heeft,
agtige loode Ideur, tegens welke een witte flreep volgt. Het
ovenge der tekenmge, waar mede de randen der vleugels verfierd
zyn, is gelykformig rofchachtig-rood, afgefneden wordende
door eene lichter roode llreep, vervolgens dooreen
donlverder rolTche, en laatftelyk door eene witte ftreep. Het
lyf en de hoorens zyn geel, en de zes voeten zwart. De
onderzyde is licht-rofch en roodldeurig. De vier vlakken of
oogen vertoonen zich liier het zelfde, de rofchachtiee tckemng
is flaauwer, en digt by de randen der vleugels zvn
dezelve hieromrmgd met eenenbreeden band, die afch-graaiiw
kleurig is. ^
N. 10 II. De voorvleugels van deze Kapel zyn zoo
Ichoon blaauw als men zien kan, gelyk mede de uiteindens
ot i-anden der achtervleugels, welken in het midden wit en
met een zwart randje omzet zyn. De onderzyde is aUeen in
t midden der vier vleugels wit, en rondom bruin.
N. 12. 13. Boven is dit Kapelletje blaauw, met een zwart
randje om de vleugels, cn in 't midden wit. Van onderen is
het in t midden ook wi t , doch verder fchoon groen en zwart,
de emdens der vleugels zyn hier zwart, op of in de welke
zig t gi-oen aardig vertoont.
N. 14. 15- 16. Deze borftel-hairige of takkige Rups is
brumachtig. De bovenzyde der Kapel is fchoon paars ,
zwart-geadert, en heeft ZAvartc randen. De onderzyde is
kaftanje-bruin, met eenen groen met zwart getekenden i-and,
en eenige rofTche kleme vlakjes; in 't midden zyn vier witte
vlakken, waar van de twee middelfle een flaauw blaauw hebben.
N. 17. Dit Beesje, waar van de behoorlyke aantekening
verzuimd, en 't geen naderhand verlooren geraakt is, doet
zig moejelyk. onderkennen , of het behoore tot het geflacht
der Vliegen , of tot dat der Kakkerlakken. Het lyf is
brum met geele fpikliels, de twee lange voor- en de twee
I-I 2 korte