•TTaS.ir ''
R E R U M NATURALIUM. 7
Lit. D. num. i. 2. 3. Phalsna dilute rufa, alas exteriores binis maculis nigris notata, ejusque
larvoe. Id genus facile difcernitur antennis'-non proepilatis.
Lit. E. num. i. 2. 3. 4. Papilio Argus, ex rufo fufcus, verficolor, vulgaris.
Lit. F. num. i. 2. 3-. 4. Alius, Belgis Koeyvinkje diÊlus.
Lit. G. num. i. 2. 3. 4. Papilio citrinus.
Lit. H. num. i. 2. 3. 4. Papilio albulus, venis nigricantibus.
T A B U L A Q U A R T A.
oftquam nodratium id genus animalculorum elegantiora aliquot exempla in medium protuliraus,
jam ad exotica progrediendum eft, qus cum rarius occurrant, fermone prolixiore
defcribemus. Qu.-ecunque hac tabula exhibentur, Americans funt originis, ex Surinamenfi ac
Berbicenfi colonia.
Num. I. Papilio fufcus
nigris. Ab externa^, foris, extremo anteriore, maculas
monftrant albas, minutas, altera duas, altera tres; utraque infuper maculam nigram, centro alvenis
bo. Ala; interne itidem, poftica parte, duobus fmgulo} annulis nigris, medio albis, notat^e
funt. Sub num. 2. idem refupinus oftendit faciem faturius fufcam, ex grifeo macularam , lineis
duabus transverfim per internas externasque alas du6tis. Internee fimilibus intus, ac foris,
orbiculis nigris, medio albis, conipicUcB fîinr.
Num. 3. Papilio pallida fufcus, extremitate alarum extcrnarum aurantii mali colore, binisque
maculis ca;ruleis pi6lus. Averfa facie ad num. 4. ala quoelibet ocello veluti ex albo nigro exornatur.
Aloe anteriores poftica parte leviter coerulefcunt ; pofleriores, qua in ecphyfes elongaiitur,
lineolam albidam gerunt.
Num. 5. 6. Papilio venuftifllmus. Alse externas, fufcce, prope oram linea pallide coerulefcente
diftinguuntur. AIce interna; caeruleEE, maculis dilute cïerulefcentibus & fimbria nigra ornanmr.
Inverfus num. 6. quoque fufcus eft, dilute casruleis HneoHs, maculisque minutis verficolor. A-
\x interna^ duobus infuper ocellis nigris, ex coeruleo annulads, plagaque coerulea prope ventrem
renitent.
Num. 7. S. Dilute fufcus Papilio quatuor oftentat lineas nigricantes, quas per anticas pofticasque
alas du6i:u convergente decurrunt. In utroque etiam pari alarum fex infcripti funt ocelli,
nigri, circulo centroque albis diftinfti. Prona facie color in grifeura inclinât; quatuor linea;
hic ex rufo rubent; ocelli tamen, ut fupra, nigri albique funt.
^ Num. 9. 10. Alia habetur Ipecies illius, qui num. 5, & 6. notatus eft. Aloe extern® quoque
ejusdem funt coloris: at intern£e coeruleoe, ex fufco fimbriate, fingula; binos monftrant ocellos
dilutius casrulos, centro nigricante diftinftos. Prona facie color ex griieo fufcus regnat; ala; externoe
dilute griiea duabusque nigris lituris fignanrur^ interuaj, media parte , duas inter fafciolas
nigricantes convergentes, maculis lenis nigris notata^ funt , ceterumque ex fpadiceo dilute
grifeo verficolores lineis nigris, quatuorque ocellis ex albo nigris ornantur.
N u m .
Lett. D. N^ 1. 2. 3. Verbeeldt een geelachtig.rosfe,
mee twee zwarte vlakjes op de bovenvleugels geteekende
Nacht-Uil, en derzelver verandering. Deze diertjes onderfcheiden
zich genoeg, door derzelver ongeknopte fprietjes.
Lett. E. N . I. 2. 3. 4. Het ros-bruin en gevlakte gemeene
Argusje.
Lett. F. N'. I. 2. 3. 4.
Lett. G. N-\ I. 2. 3. 4.
Lett. H. N'. I. 2. 3. 4.
't Koey-Vinkje.
De Citroen-Kapel.
Het zwart geädert Witje.
V I E R D E TAFEREEL.
A dus, eenige der fraayfte van onze inlandfche Diertjes
dezer Bende, verbeeldt te hebben , volgen de uitlandfche,
welke wy, als zeldzamer, wat omftandicer befchryven
zullen. Alle, die op deze plaat verbeeldt wor^n, zyn Americaanfche,
van de Colonie Suriname en Berbice.
By I. \''ertoont zich en bruine zwartgeaderde-Kapel,
Aan de bovenzyde, op de einden der voorvleugels, ziet men,
by de eene vleugel twee, en aan de andere, drie kleine witte
vlakjes, gelyk mede twee ronde zwarte vlakjes, die in
het midden een wit flipje hebben. De achtervleugels zyn
naar beneden elk ook met twee zoodanige zwart en witgeibipte
vlakjes voorzien. By N'. 2. is dezelve van onderen
verbeeldt; de kleur is hier donkerbruin, graauw - geflipt met
pvee dwarsflreepen, die over de bovenvleugels, welke verfcheide
witte vlakjes hebben, heenloopen, ook ziet men de
twee zwart- en witgefüpte vlakjes op de ondervleugels.
IX.
N'. 3. Deze is vaal-bruin, aan 't einde der boven voorvleugels
wat orangekleurig met twee blaauwe vlakken. Aan
de onderzyde by N^ 4. heeft elke vleugel een zwart en wit
oogje, de voorvleugels hebben naar beneden iets blaauws, en
de achtervleugels, by de punten, een wit flrecpje.
N \ 5. 6. Is een cierlyke Kapel. De boven- of voorvleugels
zyn bruin, aan het einde een flaauw- blaauwe flreep
hebbende. De achtervleugels zyn blaauw met licht-blaauwe
vlakken en een' zwarten rand. Omgekcert zynde, vertoont
zy zich ook bruin met licht-blaauwe flreepen en Ideïne vlakjes.
Dc achtervleugels hebben elk nog twee zwarte oogjes
met blaauwe ringen, en terzydcn het lyf wat blaauw.
N". 7. 8. Dit licht-bruin Jüpelleq'e heeft vier zwarte
flreepen, die over de voor- en achter-vleugels naar achteren
tot een loopen. Verder heeft het op de voor- en achtervleugels
zes zwarte oogjes, die elk beftaan uit een witte
kring en flip. Van onderen trekt de kleur naar 't graauwe,
de vier flreepen zyn hier ros-rood, de oogjes zyn mede
zwart e i wit.
9. 10. Is een verfchillende foort van N\ 5. en 6.
De voorvleugels zyn van dezelfde kleur. De achtervleugels z>-n
blaauw met een' bruinen rand, elk met twee lichter blaauwe
oogjes, die een zwart vlakje in het midden hebbön. Van
onderen is dezelve lichtgraauw-bruin. De voorvleugels zyn
aan deze zyde elk met een lichtgraauwe en twee zwarte ftreepjes
verllert. Op de aclitervleugels ziet men in 't midden,
tusfchen twee zwarte tot elkander toefchietende banden, zes
zwarte vlakjes. Verder is de kleur bruin-rood en licht-graauwr
met zwarte ftreepjes cn vier z^'art en w'iite oogjes.
B a N\ II.