lil
ilii
i:!!l l i n
R E R U M NATURALIUM. 75
Nam. 10. & ir. Corpus quoque, ut priorum, fubtus fufcum; a b externa dilute rufula^
internas etiam dilutiores. , • ruruia?,
Num. 12. Divcrfa i terum/pedes 3 colore oblcuriore.
TABULA SEXAGESIMA ET SEPTIMA.
I ® " ' ' ' ' ) ™ ' " ' " ' 'I"® exhibentur, fpecierum corpus pedesque
. obfcme fufto funt colore Ceterum prim^ hujus fpeciei ate externa^, fupra ex f u X
;:;élîù"ent™ ' AlL ^nt^nrpt
Num. 3. ad 6. Non mukum Inter fe d.fFerunt, nifi quod alarum exdmarum macute maiores
to ad num. y quam ad num 3. Ate ex.ima^ dilute flavefcunt; interna, dtlutius fl v e S
obfcunoribus teflelhs, inflar tabula; luforioe, diftinguuntur na v t i c t n c c s ,
Num. 7. & 8. Id pr=.cipue in hac peculiare eft, quod ate extern® macula careant, earumque
ora; anteriores dilute virefcant. '
Num 9. & 10. Minor fpecies, fupra infraque concolor, alls externis ex cinereo srifcis
d j a n a " "' S™' c. r cumf e r ent i f pani
Num II. Locufta fiifca, propius, quam priores, ad indigenas noftras accedens. Ate extima;
gnleis guuis variantur, cucuUus rubris.
Num. T2. l o t a obfcure fufca, maculis minutis, nigris; aptera, uti videtur. Omnes huiusraod.
fpecies, mipennes , tempore quo capt® fuerunt, nondum adukas perfeftasque fuifl'e cred.
b,le eft. Promontormm Bon^ fpei, uc & India Orientalis atque America innumeras horum
animalculorum varietates mittunt. « ^^la^ üwiutu
TABULA SEXAGESIMA ET OCTAVA.
N^ ^ - ^ Libellarum fpecies différentes, quam rariffimoe. Ak reticulata, maculis
nigris ferni unanbus: corpus ex grifeo fufcum. Animadvertendum tamen, & has &
a .as quasque cum Libellarum fpecies, tum & Locuftarum, qu^ fupra difcript^ funt & qua^ deinceps
fequuntur, nativorum_ fuorum colorum vigorem fepifTime a morte amittere atque infufcari
^it nigrefcere. Quocirca m hac infeéèorum Mufei Sebani defcriptione tradenda, id unum a nobis
& proeftari & requiri poteft ut, quos a morte contraxerunt, exhibeamus colores , & fi quod
pn/hni fplendons veftigium forte in una alterave parte reli6lum fuit. Locus natalis India Orientalis.
Surmamo tarnen etiam allatas vidi.
Num. 3. Libella minor, ni-ra, alis macula excolore, reticulata notatis.
Num. 4.
N . 10. II. Het lyf is als de voorige mede bruin, de
bovenvleugels zyn licht. rofcl iklcur ig, dc onderfte noe lichter
van kleur. °
N . 12. Is weêr verfchillcnd, en wat donkerder van lüeur.
ZEVEN-EN-SESTIGSTE TAFEREEL.
N. I. 2. T T e t IjTf en do pooten van deze, en de vol-
J n gendc hier verbeeldt wordende foor t e n , is
donker-bruin; voor het overige zyn in deze eerfte foort de
dek- of boven-vleugels, op dc bovenzyde, geelachtig - groen
met een rosfche aderachtige tekening, en aan dc onderzyde
zyn dezelve licht-fpaans-groenkleurig. De ondervleu?els zyn
byna doorfchynend.
N. 3. tot 6. Deze verfchillen weinig , dan alleen dat de
vlakken op dc dek- of boven-vleugels by N. 5. groo.cr zyn
dan by N. 3- De bovenvleugels zyn licht-geelachdg, doch
de ondervlcugels nog lichter-geel, en verüerd met wat
donkerder ruitjes, even als een dambort.
N. 7. 8. Vevfchilt voomamentlvk hier in, dat de bovenvleugels
geen vlak hebben , en de voorkant derzelve lichtgroenachtig
is.
N. 9 10. Dit kleine Diertje is van onder eveneens als
op de bovenzyde. De dekvleugeltjes zyn grj's-graauw, met
wat donkerder vlakjes. De ondervleugels zyn in dei-zelver
midden rood, met eenen zwarten rand ; het verdere is rondom
doorlchynend.
N. u . Is een brnjne Sprinkhaan, meer dan de voorige
naar onfe Inlandfche foort overhellende. Do dekvleugels
hebben grj'ze vlakjes; en verder, by 't hoofd, ziet men roode
vlakken.
N . la. Deze is geheel donker-bruin, met kleine zwarte
vlakjes, en fchynt geene vleugels te hebben.
Het is zi:er waarfchynelyk, dat aUe deze ongevleugelde
Sprinkhanen liaaren vollen wafchdom, toen zy gevangen zyn,
nog met verkreegen hebben. De Kaap de goede Hoop,
ge yk mede Ooft- en Weft-Indiëii, leeveren eeae onbegr\-.
^^cpzelra'^'^^'^ ^ vci-anderingcn van deze wonderbaarlyke
ACHT-EN-SESTIGSTE TAFEREEL.
N . I. 2. TTer tooncn twee vcrfcliillende en allerzeltfaam-
V fte faorten van Sparren of Jufiers. De vlerken
zyn gaasachtig , met zwarte halve maanswyze vlakjes ,
het lyi is graauw-bruin; doch men moet m deze en alle de
f o o r t e n der Koorebouten, gelyk mede in de hier voor befchreevene
en nog volgende foorten der Sprinkhanen, aanmerken
, dat zy doox de do.od dikwils hunne zeer fraaije
kleur verhezen, en bruin of zwart worden. Het is ons
tlan, m eene Kabinet-bcfchryving als deze , niet anders mogelyk,
dan dezelve met die kleuren te verbeelden, die zy na
hunnen dood aangenomen hebben , en by welke fomtyds,
m het een of ander deel, nog een fchaduw van den voorigen
luifler is overgebleeven. Deze twee foorten zyn uit
Ooft-Indiën; doch diergelyke heb ik ook gezien, uit Surinamen
gebragt.
N . 3. Een klein zwart Koi-ehoutje , de vlerkjes hebben
een ongekleurd gaasachtig plekje.
^^ 2 N. 4.