I i-t
122 TH E S A U R U S
N u m . 21. Siliculi impreffa ßelhtla infignes.
Id genus impreffiones frequentiiïîme reperiuntur; at fà'pius etiam petrifa6la ilia corpufcula,
flellata, quibus ifla; impreffiones debentur. Nimirum Encrini funt marini, Plant-animalium
petrifaftorurn genus, quorum de cauda abrupti articuli ea funt forma, ut hujusmodi veßigia
relinquant. Ejus autem generis cum maxime très quatuorve fpecies nota; funt. Cauda vel
potius pedunculus, quo mirificum lioc animal, plantoe fimilitudinem Habens, fuftinetur, in pierisque
fpeciebus ex orbiculatis componitur articulis, diverfai lon'gitudinis, qui utraque facie flellulam
hujusmodi montrant, foraminulo rotundo centrali perviam. Ißi articuli, quorum magnus
foepe numerus in iapidibus congeftus invenitur, Trochitiz & Entrocbits fiinpUccs ^ vel coliimnares^
appcllari folent, prout ex uno vel pluribus ejusmodi articulis inter fe etiamnum cohïerentibus
confiant. Colore admodum variant, multisque in locis occurrunt.
N u m . 22. Lapis rotundus, dïjjeïïo fruïïuï ßmllis.
Nonnulli dubitant, utrum h^c petrifafli fpecies, quoe raro invenitur, Fruftus iniapidem verfus
haberi debeat, an vero Coralium maximum, ftelatum, petrifadum, quod intus flelloe formam,
foris mafTam modo convexam oftendit. Color efl: obfcure virefcens, fordidus. Locus
fïatalis ignotus.
TABULA CENTESIMA ET QUARTA.
Aentarim varw Species.
Quotquot hac Tabula exhibentur lapides, Petita, vel Geodis nomine Vêniunt. _ Veteres
Scriptores permulta de illis commenta in medium protulerunt: nimirum in nidis juniorum
Aquilarum inveniri , partum foeminarum promovere & fimilia. Interim Ferrarii
duntaxat lapides funt, intus cavi, crufla dura, Ferri compote, cavitatem concludente. Cavum
iftud plerumque unum pluresve lapillos continet; unde concuffi fonitum edunt; uti fub lit. A.
A. A. confradum, una tutt^ fuis apillis, confpiciendum damus, Quandoque tamen occurrunt,
qui csrulefcente aqua repleti luntj aljj rurfus, qui ferr^iftrem pnlvp.rem continent, quibusque
earn ob caufàm nomen Geodis impofitum efh Sub lit. B. difFra6lus habetur, cujus cavum
grandior lapillus occupât. Sub lit. C. alius, cui Cornu Ammonis accrevit. Color ut plurimum
efl ilavefcens, alias & obfcure fufcus. In Germania fréquentes occurrunt.
K. 21. Käß eentje met het inärukzel i'an een
i'ond Starretje.
Deze foort van indrufeeleti worden- zeer \'eel gevonden,
tnaar nog meer de verfteende ronde lichaamtjes , welke deze
afdrukzcis veroorzaken en nalaaten. • Dezelve zim niet anders
dan afgebroken leedjes der ftaait van een verfteend Plantdier,
"c welk bekendis onder de benoeming van Zec-Lcly,
(Encrini AJarini,') en waar van thans reeds drie ä vier foorten
bekend zyn. De ibart of fleel, waar op het lichaam
van dit wonderbaare en Plantgelykende - dier geplaatft is,
verdeelt zich by de meefte in ronde leedjes, van verfchillende
lengte , die ter wederzyden de figuur vertoonen van
zodanig een Starretje, in de midden met een klein rond
gaacje doorboord zynde. Deze fteeneo leedjes, die ook dikwils
in raeenigcc byeen in Steenen gevonden worden, draagen
op zich zelven den naam van Trochita en Entrocbita; Raderjleentjes
of Colonmhüge-Raderßeentjes , na dat zy uit een,
drie, vier of meer van de voorfchreeve Ie.edjes noch Qp elkander
vaft zyn. De kleur is zeer verfcliillende , en zy worden
op vecle plaatfcn gevonden.
K. 22. Ronde en naar een opengefneden Frücht
geïjkende Steen.
Het is by fommigen t\vyfelachtig, of deze verfteeningen ,
welke zelden voorkomen , een verfteende Vrucht, dan of
zy een verflcend Starachtig Zee-Koraal is; 't geen zich inwendig
ftar-vormig , en uitwendig als een ronde klomp vertoont;
de Ideur is vuil donker-groenachtig. De plaats, waar
zy vallen, is my onbekend.
nONDERT EN VIERDE TAFEREEL.
Verfchillende foor ten van Adelaarof.,
zogenoemde Arend-ßeenen.
Alle deze Steenen worden genoemd /lethes of Geodes. De
oude Schryveren hebben oneindige beuzelingefi van
dezelven te boek gefteld ^ by voorbeeld, dat zy in de ncften
by de jonge Arenden gevonden wi e r d e n ; dat zy de Verlosfmg
der Vrouwen bevorderden, en zoo verder. Het-zyn niet
anders dan Yzerachtige - fteenen , welke Van binnen hol of
door een Yzerachtige-korft omgroeid zyn. Binnen in deze
holligheid zyn doorgaans een of meer kleine Steentjes beflooten,
waar door zy, gefchudt wordende , een rammelend geluit
veroorzaaken, gelyk'een doorgeflagene met zyne inhoudende
Steentjes by de Letters A. A. A. te zien is. Doch fomwylen
vindt men 'er die vol zyn van een blaauwachtig water,
cn ook weer andere die met aardachtige ftolFe gevuld zyn;
deze laatfte draagen den naam van Geodes. By Letter B. vertoont
zich ook een opcngcfljfgcne, die een groote Steen iii
zich heeft. En by C. een waar aan een Ammons-Hoorn is
vaftgegroeid. De kleur is meeft geelachtig en oóTr donkerbruin.
In Duitfchland worden zy zeer veel gevonden.
TABULA
c