I k
4
ALGEMEENE BLADWYZER VAN DE
fn'13 r. De ^e^aanfc maakt in dc knigten geen verfcliil. W.
131. Manier om de echtheid te beproeven, ibid. Men
gcefc 'er, fey de Tndiaanen , enz. vcelcrley naamen aan.
JW. Waarfdiynclykcr is 'c, dat zy in de Maag der Dieren
. grocijtn, dan inde Kop. ibiJ. Die van de piaatfen in Indien,
waar de Engcilclien op handelen, gebragt worden,
klein en rond of langwerpig; zynde re^e Aape-ftccnen. bl.
132. De grootfte Toort vra Bezoar, is fay dc voornaame
Indiaanen in veel waarde en gebruik, ibid.
BEZOAR-STEES (ORIENTAALSCIIE) die zeer g root e n rond is,
weegende raeer dan twee Oneen, glad fraay, donkerbruin
en als gernamierd, een deele naar een Agaatfteen gelykende.
IL D. bl. 132. Taf. CX.L f . 1.
van drie Loot, overal niet even
rond, maar hoog donker- bruin en glad. ƒ. 2.
die Ovadrond is, van dergelyke
kleur. bl. xzZ'f-Z'
daar een ftukje afgebroken is, zo
dat onder het buitenfte blaadje zig een nieuwe gladde fchil
daar aan vertoont.. fWtf./. 4.
^ die Olyfkleurig is, van gedaante
als een Nier. ƒ. 5.
• wat donkerder van kleur, met
een fluk daar uit ^fchllferd, welke opening door de Natuur
glad, en als afgeÜeepen, is begroeid. / ö.
twee fraaije gladde, purperrood
\'an kleur, met een deukje in 't raidden. ƒ. 7 en 8.
die een Niertje verbeeldt, zyndie
driehoekig rond is, licht bruin
de geel OlyfkJcurig. ƒ. 9.
en glad. ƒ. 10.
lang en rond, glad en bruin »
wordende voor den A.VPE-STEEN gehouden, ƒ. ir
die lang, glad en bruin is, aan
beide enden puntig uitloopende, in 't midden dikker en als
met een Schil overgroeid, ƒ. 12.
— lange, aan 't eene end rond en
dik, aan 't anderen, puntig, glad en donkerverwig. ƒ. 13.
langagtig, rond en gladde, uib
den groenen donker \'an kleur. ƒ. 14,
BEZO.\R-STEEN, (OCCIDENTAALSCHE) komt uit P e r u en andere
Plaatfeo der Spaanfche VVeft-Indiën, in eroote menigte
over. 11. D. bl. 132. Dezelve groeit aldaar m de Maag van
Wilde Geitebokken. ibid. Is ook zeer verfchiUende van
grootte , gedaante en kleur. ibid. Men vindt, in 't midden,
doorgaans. Strootjes, Blaadjes ofeenigMos. ibid.
— van binnen met ruigte opgevuld.
bl. 133. Taf. CXI. Lect. a. •
— die glad 15 en geflooten, wit
Afchvermg. Leu. b.
die glad en driehoekig is,
hebbende in 't midden een doorgaande Opening. Lett. c.
langwerpig, Ichilferig en
glad, aan de dikfte zyde met ros en bruin als gemarmerd.
Lelt. d.
half afgefchüde, die van
binnen als fteenachtige KuitkorreJtjes heeft. Lett. e.
fraaije digte, Ovaal van gedaante
, fierlyk met bruin en geel ais gemarmerd. Lett. f .
van binnen met Haairigheid
als begroeid geweefl,.van buiten met een Schil daar
over heen. Lett. g.
met zwart toppig Haair en
kleine Steentjes overgroeid, bi 134. Lelt. b.
die glad is en langwerpig,
aan 't eene end open met een diepe holligheid. Lctt. i.
ronde, die half afgefchild
verbeeldende een Hoofd.
is. Lett. k.
Lett. L
Beursje of Zakje daar deeze
Steenen in groeijen. Lelt. m. Ee n ^ e Steentjes aan een
klomp, buiten het Zakje. Lett. n. Drie Steentjes in haar"
Vliezige Vellen. Lett. 0. Verfcheide kleine Steentjes in
een Mosagtige Bezoar-fteen te famen gegroeid, zonder
Vlies daar om. Lett. p.
— — (Mosagtige") met kleine ronde Steentjes daar in eegroeid.
IL D. bl. 134. Taf. CXI. Lett. p.
• die een Moskaat-Noot verbeeldt, welke met Foelie
bedekt is en als verguld. IL D. bl. 134. Taf. CXL Lett. q.
(kleine ronde) aan de eene zyde als gemarmerd. IL
D. bl. 134. Lett. r. Vier dergelyke. Utt. s, f, u, w.
Deeze vallen in foorten heel en afgeftooten, in welke laatfte
de Steen zig, onder de buitenfte Schil, als verguld vertoont.
tbid. °
— — - (groote) die gegroeid is in de Maag van een Zeepaard.
Tl D. bl. 134. f ^ f CXIL ƒ. i. Brok daar van. / . 2.
S / L / Z i / ' t Ooit-Indiën. D, bl 87.
BICEPS-SL.AKGETJES (twee Ambonfche^ bok Tweehoofdig
Cccikjes genaamd. II. D. bl 3. Taf. 11. ƒ. i en 2. 21ie
TWEEHOOFDIGE.
BIESGEWASSEN (Zonderl inge) van Suriname. II. D. bl 77.
Taf. LXX. ƒ. 5 en 6. Zy worden tot Naalden gebruikt
van de Inlanders, ibid.
BIEZEN (Ooft-Indifche) van aangenaame Geur. I. D. bl 41.
Taf. XXy.xxy. f /..
1. Olie, daai- van geddlillecrd > is
kragtig. ibid.
BIGNONIA. Een klimmend Gewas uit Weft-Indicn. 1.
D. bl
146. Taf. XCIII. ƒ. 5 en 6.
BrescHOPs-MYTERs. Ecn foort van Hoorcns. Hl D. Taf.
LI. f . 6—19.
BrriN. Dus noemt men de Slangen of Adders, die als een
Kalfskop hebben. IL Z>. bl 18. Ecn byfoort uit Braül-,
genaamd Coyma. Taf. XVL f . 2. Mexikaanlehe die kort
e n dik is, zeer raar. bl .30. Taf. XXX. f . i.
Adderilung, groote en raare, dusgenaamd, van Ccy-
Ion afkomftig; het Mannetje. II. D. bl 98. Taf. XCllIf
. 1. Het Wyfj e daar van. bl. Tab. XCIf^. f . 2.
BLAAS- of WINDBUIDEL-KIKVORSCII uit Virginic, Wyfje en
Mannetje. / . D. bl 113. Taf. LXXL f . 1 cn.2.
BLAASVISSCHEN of OPBLAAZERS. I I L D. bl ,59. Taf . X X I I I .
ĥ 5-7.
BLADEN in 't Geraamte. Blaadjes vtin wilde Bafilicum. I. D.
bl 10. Taf. n i . f . II. Een Klimop-Blad. Taf. m f . i.
Een grooter dito./. 2. Een Oranjebooms-Blad. bl 11./
3. Een Citroen-Blad. / . 4. Blad xTin een Popclicrboom.
bl 12. f . 5. Van een Abrikoozeboom: / . 6. Van een
Appelboom. / . 7. Het onderfte Vlies daar van. / 8.
Groot BJad een Peereboom. / . 9. Blad van Kiimop
op een zeer konftige me. f. 10. Van een Eikenboom-
1)1 13. Taf. F. f . 1. Van een Roozeboom. f . 2. Van
een Afrikaanfche Ipenboom. ƒ. 3. Van een Lindeboom.
bl 14. / . 4. Van een Laurierboom. / . j. JasmjTiboom
met witte Bloemen. / . 6 en 7. Okcmootenboom. / . 8.
Poire Signoor. / . 9. Beulieboomi / 10. Van verfcheide
uitheem(chc of vreemde Boomen. bl 15 en 16. Taf. VI.
BLENNIUS. Een gedacht van Vilfchen, dus wegens hunne
flj-migheid of fnotterigheid, genaamd. 111. D. bl 90. Blcnnius
met den Kop van vooren puntig en dc Rugvin geheel
gcdoorend. Taf. XXX. f . i. Grysagtige met dc uiterfte
Graatjes van de Rug\'in zagt. / . 2. Dito, van gemengelde
kleur. f . 3. De Kop van vooren loodregt alloopende
en de Rugvin in 't midden laag. bl 91. / . 4. Dito,
met het eerfte Beente van de Rugvin hoog. / 5. De Gunnelius
van Comwall of Botervilch van fommigcn. ƒ. 6. Boute
Snotvis. ƒ. 8.
BLIND.SLANGEN of Cccilia's, leeven \'an Mieren. II. D. bl 19.
BLINDSLANG van Mauri tanië, die men Scincus-flang zou mogen
noemen. 1. D. bl 137. Taf. LXXXFL f. 2.
(Ceylonfche). //. D. bl 19. Taf. X F I I L f . 2 .
(Amcrikaanfciie). IL D. bl 24. Taf. XXIL
ƒ . 3-
CGuincefche). IL D. bl 24. Taf. XXIII. /. 3.
(Weft.Indifche) zynde de regte groote Caidlia-^
hebbende kleine Oogjes met een fchillctje bedekt. IL D. bl
25. Taf. X X i r . f . I.
(Ceylonfche) die met geen Schubben, maar met
dunne Ringetjes bekleed is. II. D. bl 26. Taf. XXV. f . 2:
BLOEDKORAAL. Verfcheide Boomen of Takken daar van.
III. D. Taf. CXV. Prys van 't zelve, zo als het op de
• Verkooping der Kabinetten van den Autheur, by 't Once,
heeft mogen gelden, bl 210. Groote Waardigheid der
groote ftukkcn, by de Japoneezen. bl 211. Hoe het ge-
• vifcht wordt en waar. ibid. De gemeende Bloemen zyn
Zee-Diercjcs of Polypen. ibid.
BLOEMEN. Derzelver wonderbaare verfcheidenheid van Kleuren,
Reuk, Smaak en andere Eigenfchappen, waar door
zy als tot verfrisfching van den Geeft, en verfterking van
het Hart gefchikt zyn. VOORR. van 't I. D. bl 3.
BLOEM van 't Japanfche Kaasjesblad, ontkleed. /. D. bl 0.
Taf IIL ƒ 4 . ^
BLOEMSLANG van Suriname, Mannetje en Wvfie. IL D. bl
68. Taf. LXFIL / I CK 2.
BLOEMZUIGERTJES. Een foort van zeer kleine Weft-Indifche
Vogeltjes. L D. bl 61. Taf. XXXk'IL f. Dito, L D.
bl 95. Taf LIX. f . 5. bl 97. Taf LXL f . 4 e,, 5. bl
102. Taf. LXy. f . 3. Grootfte foort van Ceylon, met
allerhande Kleuren. /. D. bl iio. Taf. LXIX. f. 5.
, Hunne Neftjes en Eijeren. L D. bl 109. Taf. LXVllL
ĥ 7 - 9 -
BLOOTRUGGEN. Een Geflagt van ViiTchen, dus genaamd,
om dat zy geen Rugvin ter wereld, en den gcheelen Buik
gevind hebben. III. D. bl 97. Bonte met dwarfc ftreepen,
het onderfte Kaakebeen langer als het bovcnftc, de
Staart kort en fcherp gepunt als een Els. Taf. XXXIL f.
I . Bonte met den Kop kegelswys en den Buik een weinig
uitgezet, bl 98. / . 2. Blaauwagtige , breed en plat van
Buik
VIER DEELEN VAN DIT WERK.
Buik met ccn zwarte vlak aan de Kieuwendekzels. bl gg.
f . 3- Bruine met de Onderkaak kortft en de Rug tot de
ötaart toe met ecn overlangfe groef, bl 99. / 4. Bonte
met ecn langagtigc Suit. / . .
BLOOTRUG die zwaitagtig is, met de Kop breedcr dan hoojr,
en een korten ftompen Staart, in kr^igt met den Torpedo
Jvomeiide, thans BEEF-AAL gen;wmd. IIL D. bl 108.
•laf. XXXIF.f. 6.
BOBORI. Een Zalf, by dc Inwooners van Nieüw-Guinée dus
genaamd, welke zy maaken van de onderfte baft van den
MalFoy-boom, in WYN gekookt, met Kruidnagelen en an-
d)fe>rrcn /dIimntgrennn rdl-ai-aiTr- onder gemengdj .' Lr Dt^. b. l. 15 °
•OCHART (SAMÜEL) hecit me t veel roem en ^OR.V,
du Natuurlyke liiftorie der Dieren befclu-eev•gcvnu ldigheid
. VooRR. bl 2. ^en. f . D.
BocniR. Een Egyptifche Slang, dus naar zyne Gcboorteplaats
genaamd. IIL D.bl 38. Taf. XXXVIH.f 3.
BOCHO der Hottentotcen. Een Plantgewas. Zie ST. JANSKRUID.
BOEKJE van de baft van een ontleede Japanfche Maiva-Wortel,
gemaakt. J. D. bl 9. Taf UI. f . 2 en 3.
BOERHAAVE (HERAIANNUS). Zyn Voor rede op het Kabinet
v a n SEDA. In 't begin van 't I. DEEL.
^"llmT^s-^
BOERE VE^RIET. Het blaauwe Duinkapcüetjc, dus genaamd.
IF. D. bl 72. Taf. LXIL Lett. E, F, 5-4. ^
BOICININGA of BOICINININGA of BOIQUIRA. Dus noemt
. men m Weft-Indie de Ratelfiangen. IL D. bl 90.
BOIGU.^CU. Een Slang van de Brafiliaanen dusgenaamd. IL
JJ., bl. loö. laf . Llll. f . I.
BOIGUATRARA. Een zeer fierlyk getekende Ambonfche Slang,
die deswegen van dc Indiaanen, (gelyk de naam betekent)
de {jejcbilderde genoemd wordt. II. D. bl 86. Taf. LXXXIL
BOIQUATRARA of gefchilderde Indiaanfche Slang. IL D. bl
83- Taf. LXXyllI. f. 4.
LXXFIU Mauritius. IL D. bl 83. Taf.
BoiTiAPo-Slang, die gedoomd is, van de Brafiliaanen of Porgeheeten.
IL D. bl 93. Taf.
. l^A-XXFII. f , I.
BOJOBI. Gekroonde Slang, ook Cobra Fe^-de of groene Slang
genaamd , die zig ontlioudt in de holle ftam der Guajavat
boomen. IL D. bl 41. Taf. XLL / . i.
(Ceylonfche) die oranjekleurig is, met dikke Linpen.
IL D. bl 86. Taf. LXXXL
(Brafiliaanfche) die lichtgevend is, genaamd Tetrauchoatl
Tieoa. of Vuur-Hang, by de Indiaanen en by de Por-
, tugcezen Cobra Ferde. II. D. bl xoi. Taf. XCFL f . 2.
BOK van Curaflau, met het Geitje famen gegroeid. I. D. bl
. 74. Taf. XLVI. f . I.
BOKKEN. Een foort van Torren, dus wegens hunne Hoorens,
Sprieten of Voelers, genaamd. IF. D. bl .84. Taf.
/^Vv- rV X tjcuaauiu- . u . oi. 04. lat.
HW/XXXIL rr-^r ' Hct T r . Patadc-T-. . x x ; !
Bokjc.. .
bl 85. laf .
/LXXXIII.f .
/. 3. Groote Bok-Tor. bl 85. Taf. LXXXIIl.
4- Geclgraauw Bokje, bl 89. Taf. LXXXFIIL f. 14
Groene, ƒ^. 1- 5- . Geel e- n z-ƒ. 21, 22, 24. . Een geel Bokje wart, rosbruin, bruine B2ook]j'e s'.
met roode vlaliken. bl go.
f . 25. Groote Weft-Indifche Bok-Torrcn. bl 91. Taf
f . Y-9. Lettcrhoute Bok. bl 92. Taf. XCI^f. sVen
' ' •• Bokjes. Taf.XCII—
üi
9. Andere Ibortea van Bok-Torr en en UOAJW. j.uj.j\<~ij.
XCIF. Verandering van de Inlandfche allergrootftc foort,
bl 92. Taf. XCiL f . I-s. van andere Bok-Torretjes.
/ . 8, 9. en 14, 15. Zeer fchoone Kaapfche en Ooft-lndi-
Iche. Taf. XCIIL Weft-Indifche. Taf. XCIF.
BONTE MANTEL. Zie KONINGS MANTEL.
ICAPELLETJE. IF. D. bl 6. T a f . I I I . Lett
J. 1-4-
BOXNTE MANTELS. Doubletten dus eenaamd. I I L D, bl 112.
fn bl 179. Taf. LXXXFIL f. S - 1 2 , enz.
BOOMBAST. Papier daar van gemaakt in Ooft-Indien. I. D.
bl 44. Het zou waarfcliynlyk hier te Lande ook wel gefcliieden
kunnen, bl 45.
BOOMDR.-VAK of Baftlifcus, uit de Spaanfche Wcft-Indicn. / . Z)'.
bl 156. 7«/. C. / . I.
BOOMEN (Gcheele groote) worden in Duitfchland in Jaspis
of in Agaat \'crandert gevonden. IF. D. bl 128.
BOOMPJES van Porto Rico, die Mclkagtig fïip uitgeevcn en
ftckelig zyn. Zie HEESTERGEWAS.
BOOMSLANG (Weft-Indifche) die wonder fraay getekend is^
en in groote waarde gehouden wordt. I. D. bl 85. Taf.
, LHI.f. I. Eerbied der ludiaancn voor dezelven. bl 86.
BOOM- of PYL-SLANO van Jamaika in Wcf t - Indie. I I . D. bl
56. Taf.LFI.f. 3. Dito uit Nieuw-Spanje, bl 82. Taf.
i,x.xyiii. j. 2.
BOORVLTEGEN of BASTAARD-WESPEN, die uit de Poppen of
Nimfen der Kapellen dikwils voortkomen, in de plaats van
Kapellen. IF. D. bl. 5 en 6. Taf. I , f , c. 4. G. JF Taf.II.
Tom. IF.
i B t
/ r'i.^cS"^" '^"f-
BÖSCHDIER (Weft-Indifch) dat zeer wrcedaartig is, genaa-nd
Janm Het Jong daarvan. IL D. bl 50^ Taf XLIX.
^^''^«-^"difche) met een lange Staart. /. D. bl
47. laj. AAA. / . I .
BOSCM-KAAIMAN. Dus noemt men de groote gekamde Lc
güaanen in Ooft-lndie. 1. D. bl. 153
BOSCH-MUIS uit de Spaanfche Wcft-indien, het ]\fannetie
Scalt^es genaamd. /. D. bl 48. Taf. XXXI. f . i. D o
het W y f ^ c . / 2 . Amerikaanfche of Bofch-Roc. W 40 f
4- Het Wyfje van dezelve./. 5. Andere foort. bl ^o f 6
BOSCH.MUISJE of Bolch-rotje (Een jong Weft-Indifch) met
^ een breed Hoofd. /. D. bl 50. Taf. f x X L f . 8. ^
BOSCH-ROT. Zie PHILANDER. Ecn andere foort, genaamd
Tlamaizm oï iai.Ibi by de Brafiliaanen. /. D. bl 57. 7hr
XXXFI. f . Weft-Indifche, die haare Jongen op de rue
draagt. IL D. bl 90. Taf. LXXXIF.f. 4. / ^ ^
BoTtni-IvAPEL met zwart gepunte Vlerken. IF. D. bl 6. Taf
11. Lett. l<. «. 1 -4.
BOYUNA. Ceyloifche Slang, die de Indiaanen van Ceyloa
g a r n e z^ilks geluk betckene. U.
^ i T i . ""
^^^'JPwVr^^^^' Hoorns. IIL D. bl 172, Taf
LXXFII.f.g en 10. ' JI
^ ™ / A f r i k a a n f c h e ) metlichtroode Bloemtjes. /. D.blKo.
i f T f h i rA\ fteekende Brem uit Afrika, bl
61. Taf X X X F l L f . 5. Vrugtdraagende, met Bladen als
van den Lorkenboom. IL D. bl 63. Taf. LXIL f 7
~ - : r / E t h i o p i f c b e ) met goudgeele Bloemen. L D. 'bl 38
J a / . 6. Afrikaanlche Brem met wollige Bladeren.
Taf. XXIF. f . I. Boomagtige. f . 2 en 3. Andere
loorten van Afnkaanfch Bremgewas, bl 39. f a~6
BREMBOOM (Afrikaanfche) met Bladeren gelyk "de Si'yrax en
purperblaauwe Bloemen. IL D. bl 105. Taf . XCIX f ,
BREMHEY uit Afrika. I L D. bl 24. T a f . X X I L ƒ . c
BRILSLANG. Een foort van Slangen uit Nicuw-Spanje, dat
in plaats.van een Bril, een lü-oon op dc Nek heeft. IL D.
bl 112. Taf. CF.f. 4.
- T ; ^ (Peruj^aanfche). IL D. bl go. Taf. LXXXF.
f . i. Het Wyfle zonder Bril. bl gi.f. 2.
^ ^^ of genaamd. IL D.
bl. 95. Taf. LXXXIX. f. j. Briinanr-
Aardig gebandeerde kleine Ooft-
:tje van T e mate. ƒ . 2,
r i . w -Sn T-— —^. . -xwui f che . ƒ . 3. Brafihaanf
c h e Bnlflang wiens Bril naar een Hert gelykt. bl g6. f 4
I n d i a a n f c h e d i e v o o r de regte gekroonde of Kroonflang rch
o ü d c n wordt. j y ^ . CX f . 2 Het Wyfj c zonder^B^.
bl. 97. f . I. Malabaarfche Bnlflang. bl 99. Taf . XCIF.
bi 'I02 T a f ^ r r V f rf van Ceylon!
S i e r l y k e BriiïlanguitNieuw-Spanje./. 3.
BRUINETTEN. Een foort van Tooten. ILL D. Tab. XLIIL
BRUYN (CORNELIUS DE). Het Berigt dat hy, in z y n e Reisbè-
Ichryving, van de Ceylonfche Plant JhncHa reeft 1. D
, bl 20. ^
BUCCINA of Kinkhoorens (In- en Uitlandfchc). De kleine
Hoorentjes waar van zy groeijen, in menigte vertoond.
III. D. bl IIO.
- UMBILICATA. Zie SLAKKOORNS. Fahata, ßriata.
Zie ALYKRUIKEN. Bremoßria. lAz TOOTEN
W E L L E N , PURPERSLAKKEN, PURPERI-IOORICNTJES , TROMPETTEN
, ROTSHOORENS , DISTELHOORE.VS , PAUSEKROQ.
KEN, PLEKHOORENS, KINKIIOOREXS. Buccina recui^iroßria.
Z i e K.\SKETT£N of ZOOMPTJES. Andere gemeenlyk gen
a a m d IRITONS, BLAAS en FLUITHOORENS. I I I . D bl IC^
Mufiekiioorens. bl 155. Taf. LFIL
Verfcheide zeer raare foorten daar van. III. D. 11
iZg. laf. X L l X . f . 1 - 3 . Andere met byzondere foort
vün fnoertjes omwonden. / 4-6. PurperHakken. f . 7 e« 8.
( Iwaalfderley) van korte fluiting, getralied, geruit
en bandswj'ze omllingerd. ibid. f . 9-20.
Vicr-cn-twintig anderen, van dergelyke foort. ibid:
f . 21-44.
—7 andere fraaije, in dc langte geribd, enz. ibid.
J ' 45-.48^
_ Vier kort en dikke , met geknoopte banden ornr
i n g d . / . 49-52.
(Knobbelagtig gebandeerde) van korte fluitins. f
57-S9- °
Gedoomde en geftrcepte dito, zeer raar. / . 80-82.
—^ Columella dentata, enz. volgens LISTER , die men anders
onder de Babylonifche Toorens betrekt. III.D. bl 143.
laf. Ll.f. 20 en 21. Andere foorten daar van. ibid. f . 22
e7i 23. Zes andere Toorentjcs, die by uitftek raar zvn.
ƒ • 24-30.
Z z Er e -