l! i
!i: !
iiLhk'
i •!
t r i
It I: [
R E R U M N A T U R A L I U M.
l o r eft grifeo lividul, fufcis figurfs J l L s ' ^ ^ Co -
> ^ ^ ^ ^
L i l ^um. I. ad 6. Mctamorphofis P h a W ^rmigcr^ d fe.
1. Eruca cx luteo & nigro maculata.
2. Folliculus, intra quem Eruca transformatur. "
N y m p h u l a .
- alia ^^^^^
N u m .
4 -
5 - Vcfpula diptera, ex a I •• lia -N 'Jy m p h a j-p'i rwoggjjn laa rLaa..
^ n t i c i s ex fufco fafciatis,
e x h i b i t u s ad banc potius /pcciem
L i t . G. Num. I. 2. 3
p o f l i c i s Jividis. Forte folliculus modo ad Lit. F. Num?
p e r t i n e t .
T - l ' di l u t e grifea, maculis lividis & fufcis.
T ! ' K k Z J ' I f"^^ Y T " l^ c i n i o f i s .
L i t . K. K. Num. 9. Animalculum ignotum , alis quatuor , Jate expanfis velut te/Tellatis
u t r a q u e facie concolonbus. TeiTelk alarum alternatim pallid; n l . JTZ^ ^ ^ ^ ^ ^
m t e r m i x t o rufb._ Tametfi innumeras Infeftorum id genus alatorfm ffec s ' V
n i t ame n m e huic f imi lem unqua m confpexi/Te noftiv-. regioni s indigeoam.^ N. .i o n i^us f l ^ ^
S X ^ ' B Î i s t r n " f ^^^ P - v e m r e M d i l b o r i s ligno
d e h t e f c i t lielgis bes Karpertje , quafi mmutus Cyprinus , diéla. Attendori vero contemnh
t i o n e inducor, ut eredam piaorem hie maculas nimis quadratas e x p r e S L clu s Pha^nTiuf a
m m o r e s & rotund.ores ex^bebat ; tumque figuras potiu^ r a r . i f t i u sVa L n ^ f e e e t d £
r e m , qu. Belgis vulgo Tygns Urreflns audit, cujusque Larva vere in Malorum truncis h i
t e r i ^ i - e ^ ' w t ' «»-i^ ^^brufis , fede inr/
aVaÏrnot^mufum'yc;^^^^^^^^^^^ ^^^ ^^^ P-'^ fufc.
N u m ^ ^ i f " t . ^ T ; ^^ S ^ h r u f o cinerea, palKde nigris figuris.
i \ u m . 12. 13. 14. & i^. Aliquot mmut^e Phakn^e uncatce.
buiging van het middclïlc deel van het Hchaam, zich al.?
een &a m vertoont. Men ziet het zelve Wei^'geilï^c
de volgende van wederzyden j de kleiir is graauw en loot
kleurig, met bruine tekening. en loot-
B. B. 2. Vertoont een gruucu Mn. tt;] .
graauwe opper- en geele ondervlerken.
£ 3- Is het genoeg bekende Roefl-Uiltjc.
-U. i>. JN . 4. De gemeene Nacht-Uil, met bruine voorvlerken,
en goud-geele ondorvlerken, die eenen zwarten band
hebben. By den lieer L'Admhal word zy genoemd de Proferpine.
"
E. E. N^ 5. Dit Dag-Kapelletje is ter wederzyden donker
blaauw, met zwarte aders en kanten; 't Ichynt tot
de gemeene Diun-Kapelletjes te behooren , doch is zeer
raar.
V gcdaant-verwisfeUng der
Nacht-Kapel, welige de Wapcndraager genoemd wordt
N. I. Is de geele en zwart - gevlakte Rups.
2. Het Spiiifel, in weike de Rups verandert
3. De Nimf.
4- Een misgeboorte of onvolmaakte kleine Wapendrager
Kapel, uit een andere Nimf, door
eenig toeval, voortgekomen.
. 5. Een tweevleugeüg Wespje, wederom uit een
andere Nimf.
TTi?' v'^i'^dering van een Hcht - graauw
Uiltje met bruine bandjes getekend, en looüdeurige bovencn
ondervleugels. Wy twyfelen, of het Spinlbl, hier voor
by b. 2. te zien, met tot deze foort belioore
v ] 4 t Uiltjf' Hcht-grya.lootkleurig cn bniiu ge-
I. I. N\ 8. Is een rofdiaeJitig bruin-gevJalcte gi-oote Kram-
Uil, met uitgerafelde vleugels.
K. K. 9. Verbeeldt een foort van Onruft, met breede
vleugels, ^velke .verüerd zyn als met dobbelfteenachtigc
• ujlJv.^. rin WcLiicii , uuJci cu buvul, dczclfdc : de
iTJitjes zyn, om den anderen, \'aal-zwart cn afchkleurig ,
liier en daar wat rofchachtig. Lloe vecle ^'erfchi^endc diert'
n n H ^ gekomen ,
nochtans heb ik ninimer een diergelyk als di t , in ons Land
vallende, kunnende ontdekken ; men verzekert my echter
dat het een Inlandfch diertje is , waar van de Rups zicli in
het Appelboomen-hout geneert en verbergt, en dat het den
naam van het Karpenje zoude dragen : hoewel ik echter daaiaan
zeer Ilerk twyfele. Hoe meer ik dit voorwerp bcfchour
' jk in het denkbeeld valle , dat de Tekenaar
•van dit diertje de dobbcLfteenachtige ruitj<?s wat te kennelvk
vierkant gemaakt heeft: cn dat deze hier vierkante getekende
vlakjes , eigentlyk in het natuurlvk diertje, kleiner en ronder
zyn : dit zoo zynde, zal deze Nacht-Kapel, .zyn , de bekende
doch zeldzaam gevonden wordende zoo genoemde Landlygcr
, waar van de Rups zich ^vaiurlyk in het Appelbooinenhout
verbergt.
L. L. 10. Dit Nacht - Kapelletje is mede zeer zeldzaam;
de voorvlerkjes zyn aan de einden rofchklcurig, \-crdcr
na^; t lyf licht - geel, met een zwart vlalsjc. De achterylcrkjes
zyn eveneens , doch wat bruinder. De ondcrzyde
verfchilt ook weinig.
M. M. N\ II. Deze gemeene wyfjes Plakrups - Uil is
roldiachtig-afchgi-aauw van kleur, met vaai-zwarte tekening.
Uiltjes eenigc kleine Kram-
P 2 TABULA
I J ' I