] 1
I I
I
8 4 T II E S ' A -U R U S
Num. 6. Color raurinus. Omnes i f e fpecies ad clafTem Locuflarum pertinere videntur atque
prorfus diverfe funt ab illis, qu® nunc lequiintur.
Num. 7- & 8. Scorpii aquatici minoris Scarabceus, plane difcrepans ab illo, quem D. Merlan
depi^lum exhibet. Colore efl obfcure fufco, alis reticulatis, pro more omnium iftarum
Ipecierum. _ _ , . ,
Num. & TO. Altera cjusdem Scorpii vcl Scarabffii aquatici fpecies, coloris gilvo tiigri.
Num. II. & 12. Species tcrcia, parte corporis anteriore, una cum pcdibus^ fufca, poueriore
eleganter rubra, alis cinereo.grileis, quas rubra? vcnulfc diflinguunt.
Num. 13. ScarabcBus aquaticus, niger, lievis.
T A B U L A OCTOGESIMA ET SECUNDA.
NUM. I. Hujus ftudil cultores Infeaum iflud Speßrum majus appellant, nonnullis tamen
etiam Scherminkel audit. Colore eft cinereo grifeo. Locus natalis Surinamum. Perhibetur
animal hoc valde tardigradum elTe; quanquam longirudo pedum ejus contradicere videtur.
Mancipia Indica illud Miisqmettm-Mama^ quafi matrem Musquiettarum , qu£E fpecies eft Mufcarum
aculeatarum, vocant, exiftimantes hanc Mufcam ex illo nafci: quod tamen abfonum nec
credibile videtur. , • , . . . -
Num. 2. Altera fpecies, a priore diverfa, helvo grifea, duabus veluti alarum vaginis inftruaa.
_
Num. 3. & 4. Dux ipecies peculiares, quarum complures fupra exhibuimus. Colore funt
flavefcente.
Num. Alia fpecies diverfa, colore fubrufo.
Num. 6. Tota flava.
Num. 7. & 8. Bins quoque diverfa, flavse.
Num. 9. Quit fetjuuntur, quinque Infefta , fuis notata numeris , plane alius generis funt,
Utpote ad illam Scarabeorum familiam , mi apiid nos Capri nnmen e.ft , referenda. Color
hujus totus niger eft, macula rubra quamque alam ornante.
Num. 10. Color hujus fiavus eft, quatuor guttis, duabusque longis ftriis, nigris varius.
Num. II. Hie eleganter rubet, capite nigro, rubra macula notato, alis in medio nigra macula
pi£tis.
Num. 12. Totus niger J maculls rubfis quatuor.
Num. 13. Ruber, capite & extremo ventre exceptis.
' Num. 14. Quatuor fequentes Americani funt Scarabsei aquatici. Prior ifte niger eft , dorfum
ex grifeo lineatus, lanugine laterali lutea.
Num. 1$. Forma quidem magnopere, nequaquam colore, a pr^cedente differt.
Num. 16. & 17. Dux fpecies diverfa, a tera nigra, altera lutea.
Num. 18. Etiam tria , quK fequuntur, Infeda aquatica videntur. Prius corpore & capite
eft fordide rubris, vaginis alarum fordide luteis, alisque grifeo flavis.
Num. 19.
N . 6. Is muisvaalklcurig. Alle deze fchynen nog tot de
Claflc der Sprinldiaan - foorten te behoorcn, en zyn geheel
verfchillcnde van de volgende.
N. 7. 8. Vertoont de kleine Water-Scorpioen-Tor; een
geheel verfchillende foort van die , welke wy by Juifrouw
AJerian verbeeldt vinden. De kleur is donkcr-bruin, en dezelve
heeft gaasachtige vleugels, zoo als alle deze foorten.
N. 9. 10. Is mede een tweede foort van Water-Tor of
Scorpioen; de kleur is geheel vaal-zwart.
N. II. 12. Een derde foort. Het voorlyf en pooten zyn
bruin, 't achterlyf fclioon-rood, en de vleugels afchgraauw,
met roodc aders.
N. 13. Is een gladde zwarte Water-Tor.
TWEE-EN-TACHTIGSTE TAFEREEL.
K . I. "P^czc noemen de Liefhebbers het groote Spook ,.Gn
I J fommige noemen dezelve roede de Scharminkel.
De kleur is afchgraauw. Dezelve valt in Surinamen. Volgens
rapport zoude het een geheel traag en langzaam voortkruipend
dier zyn, fchoon de lange voeten hier tegen fchynen
te flrydcn. De flaaven noemen deze dieren de Mi^quistlen
Mama^ voorgcevende en geloovcnde, dat de Mufquietten,
zekere foort van fteekcnde Mugvliegen 3 liier uit voortkomen;
't geen echter zeer ongerymd is.
- N. 2. Is een verfchillende ; dezelve is vaal-graauw, CD
fchynt twee dekvlcugels te hebben.
N. 3. 4. Zyn twee bj'zondere fooitcn van de voorheen
zoo veel reeds verbeeldde. Derzelver kleur is geelachtig.
N. 5. Almede een verfchillende foort. De Ideur is rofchachtig.
N. 6. Is geheel geel.
N. 7. 8. Zyn twee verfchillende, mede van een gecle kleur.
N. 9. Deze V}'f volgende Num. z p van een geheel verfchillende
Claffe ; zy behooren tot die foorten van Torren,
welke wy Bokken noemen. Deze is geheel zwart, met een
fchoon-roode vlak op elke vleugel.
N. 10. Deze is geel, met vier kleine ronde en twee lange
zwarte llreepvlakjes.
N. II. Deze is mooi rood, het hoofd is zwart, met een
rood vlalvje, en op 't midden der vleugels ü; een zwarte
vlak.
N. 12. Is geheel zwart, met vier roode vlakken.
N. 13. Is rood, behalven op 't hoofd en achterlyf.
N. 14. De vier volgende zyn Weft-Indifche Water-Torren.
Deze is zwart, met gryze Ib-cepen op den mg, cn
geele zy-hairen.
N. 15. Verfciiilt niet in kleur met dc voorige, doch in
gedaante zeer veel.
N. 16. 17. Zyn twee verfchillende foortcn, waarvan dc
eerfte zwart, en de tweede geel is.
N. 18. Deze drie volgende fchynen my ook Waterdiertjes
te zyn. Deze eerfte heeft een vuil-rood lyf en hoofd,
de dekvleugcls zyn vuil-gecl j en de ondervlcugels afclvgeelkleurig,
N. 19.