4 TH E S A U R U S
Grylli & GryllotalpîÊ Tub terra habitant, & lioe quidem, radices plantarum rodendo, plurimum
fepe nocumenti inferunt. Ccterum in dubio eft, num Gryllotalpa, quibus fat grandibus in-
Ib-u^a e ü , alis unquam ad volandum utatur. r l /- i u r • r^
Gimicum genus, quo etiam Ie6hilarii pertinent, raukum divcrfas lub le_habet Ipecies. Urniiesovipari
funt: at nonnullarum i]iecierum ova in vermiculos abeunt pedibus inflruaos , qui,
pofitis aliquoties exuviis, tandem fux fpeciei habitum induunt. Sunt & , qui ovis excluduntur
ininuti quidem, fed fua jam forma proediti, incremento lefe perficientes.
Staphylinorum diverfae fpecies nafcendi modo inter fe conveniunt. Ova intra tellurem rep
o n u n t , " e x quibus vermiculi prodeunt hexapodes, in fuam denique fpeciem, poft aiiquot cutis
mucationes, transformandi.
Scarabsus piftorum oviparus eft: ex ovis pulli nafcuntur , qui aliquoties pellem mutando
j u f t am denique magnicudinem con(equuntur.
Infeaum indicum vulgo fiib nomine Kakkerlak notum, itidem ova parit- hoec pullos promunt
alis carentes, qui demum pelle pofita alati fiunt. ,
Tametfi innumeroe infeftorum varietates occurrunt, fapiens tarnen Natura modos, quibus
fuam fingula fpeciem propagant, non ita diverfos conftituit, ut non ad paucos_ ordines redigi
queant. Differentia fcarabccorum genera idem commonftrant. Scarabxi oblongi" quos Belgre
Hircos vocant, turn & qui promufcide longa, acuminata, proediti, ea de caufa Porcellorum nomine
veniunt, ipfiquc etiam falientes fcarabcei, Siuammerdmnmio Scaraboei locuftîe difli, omnes
ovipari funt. Nimirum Scaraboeornm plerique fua ova fubter terram reponunt, ex quibus
vermiculi gignuntur nudi, alias erucis fimiles, tandem in nympham abeuntes. Nonnulii tarnen
fcaraboeorum, uti Profcarabrei, aut Molitores Belgis diai, quinquennii demum fpatio
funs mutationes abfolvunt ; alii longe citius. ^
Hircorum genus co tjintum difcrepat, quod ovula fua lignis arborum immittant fuas ibidem
mutationes fubitura. Porcelli autem nucem avellanam eligunt, cui fua credant ovula; ut nafciturus
inde vermiculus fuum mox pabulum ibi inveniat, loculumque exefa nuce paret, in
quo nymphula delitefcere poiTit. _ _ j r •
Scaraba-'i aquatici ovula in aquis pariunt, quas ipfi inhabitant; tametfi etiam quandoque fuis
fefe alis in atra efterunt. Ex ovulis vermiformia nafcuntur animaicula, plana, atiufcula, fex
pedibus acutisque forcipibus ad os inftrufta , paullatim increfcentia, donec in nympham tandemque
in fcarabteum mutentur. Horumque vermium unius pedes in dorfo pofiti elTe videntur.
Gimicum aquaticorum ac Tipularum, quK celeritate incredibili per aqua; fuperficiem procurr
u n t , alia ratio eft. Ova quoqué ponunt, fed ex his ipfum excluditur animalculum haud aliam
fubiens mutationem, nifi quod ulteriore incremento juftam magnitudinem confequatur. _
Scorpius aquaticus aliter iterum comparatus eft; ut qui viviparus fit, cujusque pulli folo incremento
ad naturalem magnitudinem perveniant.
Papiliunculorum aquaticorum, quos nondum accurate cognitos habemus, ceconomia perquam
mirabilis eft. Nonnuili, alis inftruCti rarioris inftar texti cancellatis, mufcas prope referunt.
Ova pariunt, exiguisque in cellulis, fufci coloris, repofita gramini aquatico adglutinant; ex anhii^s
komen, die allengskens grooter worden, en tot volwasfenheic
geraken. Dc twee laatfte GeOachten onthouden zich
onder den grond, waar in de Veen-Mol groote fchade aan
de wortels der Planten, die zy afknaagt, toebrengc. Zeer
twyfclachdg is het van deze laatfte, of de zelve, hoewel
met groote vleugelen voorzien, zich wel immer van deze
haare vleugelen om te vliegen bedient.
Het Geflacht der Cbimkes ^ \vaar onder de Weegluizen mede
begrepen zvn , heeft veel verfchillende foorten onder
zich. Zy zyn'alle Eier-leggende, doch de Eieren van eenige
dezer foorten geven Wormgelykende Diertjes, die voet
e n hebben, en die, na verfcheide vervellingen, de gedaant
e v w hun foort aanneemcn. Wederom andere komen klein,
doch geheel volmaakt, uit het Ey, en verkrygen, door
groejing, hunne volkomene gedaante.
Met de veifchillende foorten der Mei-Kevers, of eigentlyke
Stapbilinos, is het byna 't zelfde. Zy leggen Eieren in den
g r o n d , waar uit zesvoctige Wormen voortkomen; deze
veranderen, na verfcheide vervelHngen.
D c Bakkers-Tor is Eier-leggend; hieruit komen dc jonge,
d i e , door verfcheidc vervellingen, haarc volkomene groott
e bekomen.
De Kalckerlak legt mede Eieren, waaruit ongevleugelde
jongen voortkomen, die daar na, door vervelling, gevleugeld
verichyncn.
Hoe verfchillend de alwj'zc Natuur ook in haare huishoudinge
is, zy komt echter in 't algemeen in veelen opzichte
overeen. Zodanig is het ook gelegen met de onderfcheide
GeHachten der T o r r e n en Schalbyters, gelykmede met
de langwerpige Tor ren die Bokken, en die met een lang fpics
f n u i t j e vooj-zien zyndc. Varkens genaamt worden. Alle deze
leggen Eieren, gelyk mede de zoogenaamde Spring - Kever s
of "Knap-Torren.
Van de voornoemde verfchillende Gedachten leggen die
der Tor ren en Schalbyters, genoegfaam idle, himne Eieren
in den grond; uit deze komen naakte, anderszins Rups-ge
lykende Wormen, en die veranderen zich in een Nimf . Sommige
van de Torren , gelyk dc Moi-Kever of die wy Molenaar
noemen, hebben vyf jaaren tyds, tot hunne verandering,
noodig; doch andere foorten veranderen vroeger.
Met het Geflacht der Bokken is het eveneens, behalven
alleen dat zy hunne Eieren in 't hout der Boomen leggen,
en aldaar de vorige verandering ondergaan. De Varkens of
S n u i t - T o r r e t j e s verkiezen wederom de I-Iaasnoot, en dus
vindt de Worm ook hierin zyn voedzel, waar door de
ledig gegetenc plaats weer tot een fchuilplaats voor het Popje
of den Nimf verftrekt.
D e Water-Kevers leggen haarc Eieren in 't water , als daar in
leevcnde; hoewel zy oók fomtyds het zelve vcrlaatcn en dooide
lucht vliegen. Uit de Eieren komen klecnc, platte, brcedc
worm-ge lykende Dieren, die allengskens grooter w o r d e n , met
zesvoeten cn met fclierpe nypers aan den bek gewapend zyn.
Deze veranderen in een N imf , waaruit dc Tor voordcomt.
Een dezer Wormen heeft deszelfs voettcn op den rug.
Verfchillend is het met de Watcv-Chiinex cn de fnel, _op
de oppervlakte van liet water, voortfchietende Bottvlicg.
Deze zyn Eier-leggend; doch uil het Ei komt het Ideine Dier
v o o r t , zonder eeuige verdere verandering, dan de voortg
r o e j i n g , by welke het zyne volkomene grootheit verkrygt.
Geheel anders is iiet gelegen met de Waier -Scorpioen; deze