i I :
R E R U M NATURALIUM. 23
quas nigra veluti lunula ch-cumdat. Prona fades fufca ef l , extremis alarum pofticarum paulo
magis rubentibus. Qu^b priorem a arum anticarum partem ornant, maculae albid^e ni^rore circumdantur:
parte polter^re comp utes habentur macub oblongo rotundas, albentes, at lineo-
Ji5 giivis obumbrat^. Macula: oculiformes rufo ac nigr^ funt, centro albido. Rdloua fubtilis
pidlura linesque venularum mflar decurrentes nigrefcunt ^uüuiii,
Num. I?. & 16 Supina hujus fades venufte fufca e f t , ex albo maculata. Alarum marlines
ac fines faturatms mfufcatK Prona facie al^ anteriores fature & dilute fufc^, dnereo Rrifeis mtcuhs
diflmguuntur: poflenores languide virent, ocellis fufcis maculifque varia?
Num. 17. & 18. Dimidia pars hujus Papilionis , qu^e inde a medio alarum anticarum per
p o t e s excurrit, faturata flavedme fuperbit. Apices alarum anticarum, fufci, maculis m a j s
parvis, flavefcentibus, variantur. Margines poflicarum ex nigro imbricati, maculas infuoer fo'
icas, exiguas, monftrant. Averfa facies fature flava cinereis maculis, nigrifque euttis & n.mr
tis quamplurimis diftinguitur. D ^ E ^ FUULT
A B U L A OCTAVA ET D E C I M A.
Nu m . r. 2. 3. Praftantiffimi huius Papilionis eruca fufca eft, parte corporis poftica dilute
carnei colons. ^ Rigidce, quibus horret, fpina3 concolores funt. Fades Papilionis fupina
iufco nitet colore, nigns venulis vario. Medio quatuor alarum dua; infident macul® obliquc-e
JatiE, cffirule® , nitons venuftifllmi, infra coeuntes, quibus alia infuper macula minor orbicularis,
concolor pr^pofita eft. Averfa fades, elegantiffime fiavicans, albis lineolis, quibus linea
nigra a latere adlUc, diftmguitur. Hmc fpedes ceterceque omnes, qua) fequuntur, in variis America;
regionibus inveniuntur.
Num. 4. & 5. Alarum anticarum facies fuperna heic ex flavefcente albicans maculam niaram
oftendit, apicesque faturate fufcos ex luteo maculatos, Al^ poftica^ albicant, lataque fimbria
fufca, cujus parti antenon lutea macula infcripta eft, terminantur. Nec abftmilis eft inferna
facies, ni(] quod plures macule lute® fimbrias fufcas, quibus al^e ambiuntur, exornent
Num. 6. & 7. Papilmnculus hie alis anguftis, fature ac dilute flavus, fufcis maculis linearibus vanatur
Apices alarum anticarum fufci ex luteo maculantur. Pofticarum ora quoque fufca eft
fbant fufcas infuper mon-
Num. 8. & 9. Ex flavefcente albicans color, margine fufco cin6lus, fadem fuperiorem orna
, alls anticis tamen pofticas ftavedine fuperantibus. Ima fade margo alarum pailide rufi
colons elt ac dilute luteis maculis pi&xis. ^
Num. 10. & II. Quem tabula pr^eccdens num. 15. & 16. exhibet, Papilio huic geminus
efi^e videtur: colores tamen, prons pr^fertim faciei, longe faturatiores funt, maximeque viror
alarum pofticarum. Qu® qu.dem differentia f^pe ex eo nafdtur, quod alius pr^ alio mads
minufue, dum viveret, volatu ^è^è exercuerit. ^
Num. 12. & 13. Papiliunculus dilute fufcus quatuor oftentat maculas grandes, albas, ceteras
boven'is nog ccn kleine dergdykc ronde vJak. Omgckccit
zyndc is dezelve fchoon geel, met witce flrecnics , die ccn
zwarte zyftreep hebben. Dczefoort:, met alle de volecnde,
vaic m de verlchcide deelen van Wefl-Indiën.
N._4. 5. De bovenzyde der voor vleugeltjes van dit Kapelletje
zyn geelachdg-wit met een zwart vlakje, de punten
donkerbrum mot geele vlakjes. De aciitervlcugeltjes zvn wit
met een' breeden bruinen rand, die voor aan ccn geel vlakje
heeft De omgekeerde zyde is liet zelfde, alleen verton,
nen zich luermcer geele vlakjes in de bruine randen, die
rondom de vleugeltjes loopen.
N. 6. y. Dit fmal-vleugelig KapeUetje is hoog- cn lichtgeel
met bruinftrccpige vlakken , de punten der voorvleuge
s zyn brum met geele vlakjes, de rand der achtervleugels
zyn ook bruin. De onderzyde is genoeglaam dezelfdede
achtervleugels hebben alleen nog ecnige bruine vlakjes
N. 8. 9 Een geelachtige-witte kleur, dooreen' bruinen
rand omü-okken, vertoont zich op de bovenzyde: de voorvleugels
zyn echter geelder, dan de nchterfte. Omgckcert
zyndc heeft de rand der vleugels eene bleek-roslche kleur met
licht-geele vlakjes.
No. 10. II. Op de voorgaande Taf. bvN.15. 16. fchvnt
my het zelfde beeftje , de kleuren , voornaraentlyk op de
onderlte zyde, zyn hier echter veel flerker, vooral het CToen
op de achtervleugeltjes, 't wellc dikwils veroorzaakt wordt,
door het meer of minder vliegen , 't geen deze beeftjes,
nog levende, gedaan hebben.
I^iim. 12. 13. De grondldeur van dit Kapelletje is licht-
^ ^ bruin.
wat rofchldeunger. Dc vlakken voor op de. voorvleugels
z>-n wit met zwait omü-okken, aan de einden ziet men nog
verlcheide ovaal-ronde vlakken, die witachtig doch met vee-
Ie ftreepjes o\'erti-okken zyn. Dc ronde oog\4akjes zyn
Tofch cn z^\Tirt met een wit middellbpje, de verdere fj^e
tekening, en aderachtige fh-cepen, zyn zwart.
N. 15. ló. Van boven is dit Kapelletje fchoon bruin met
ivitte vlakjes, dc einden cn randen der vleugelen zyn nog
donkerder bruin. Van onderen zyn de vooi-vleugels donkeren
licht-bruin, met afch-graauwe vlakjes. De achtcrvlcrkjes
zyn Haauw-groen met bruine oogjes cn vlakjes.
N. 17. 18. Het middengedeelte dezer Kapel, 't geen de
halve voorvleugels met dc achterfte uitmaakt, is fchoon lioo^-
gcel. Dc punten der voorvleugels z^m bruin, met geelachtige
groote en kleine vlalcjcs. Dc randen der achtervlerkjes
j^jTi zwart gefchulpc, cn met kleine bruine vlakjes. Omgekecrt
zynde , is het donl<cr-geei, met afchkleurice vlakken
en zeer vcelc zwarte ftipjes cn vlakjes.
ACHTTIENDE TAFEREEL.
N. I. O- T ^ ^ dezer ovcrhccrlyke Kapel is bruin,
a c rL , licht-vlecfchkleurig achterlyf, dc
ityt opflaande doornen zyn van dezelfde kleur. De bovenz>
üe der Ivapel is bruin, met zwarte aders ; op 't midden
der vier vleugels Haan twee fchuüifche brcede fchoone bün-
Jvcndc biaauwe vlakken , die onder byecn koomen , cn daar