Z.XXXVJI.
1 I
88 TH E S A U R U S
Num.. 19. Ate prope corpus gilvo nigra;, lineis plumbei coloris, & oris anticis fufcis , ceterum
reticulata, macuÜs nigris notatx.
Num. 20. Color pallida fubfufcus, maculis ^ture fufcis.
Num. 21. Alas dilute cinerea, fafciolis & extremitatibus fufcis.
Num. 22. Papiliunculus Surinamenfis, dilute flavus, ex fufco variegatus. Videtur autem
ideo forfan Libellis afTociatus efTe , ut quantum externa facie inter fe duo hcCC genera , qus
tarnen natura plane inter fe difcrepant, conveniant, juxtapofitione demonRretur.
T A B U L A OCTOGESIMA ET SEPTIMA.
Nu m . Ï. ad 5. Libellarum metamorphofis. Num. i. ad 4. oflenditur, quo modo Nympha,
paullatimadolefcens, tandem eo perveniat, ut Libella, fub num. 5. confpicua, pofitis exuviis
prodeat aquisque reliótis in aëra fefe evehat. Color ejus in hoc ilatu fubfufcus eft.
Num. 6. ad 12. Indigent quoedam Libellarum fpecies, fatis notoe.
Num. 13. P^. Hollar anno 1646, uti fupra Tab. XL. jam monuimus, Traaatulum ediditj
duodecim tabellis conftantem, quoe icônes nonnullorum Infeftorum Mufei Comitis Jirmdelii,
A n g l i , exhibent. Ex hoc Libello peculiaris ifta Infedi fpecies, una cum aüis, defumta elTe videtur,
quam nihilominus monarofam potius & vitio natam, nec nature conformem dixero. Etenim
Fapiliones, quum primum e Nympha prorumpentes forte non fàtis fpatii inveniunt, quo
humidas fuas alas excutere & explanare queant, fimilem in modum corrugatas alas, uti hiEC
Libella, contrahere {blent.
Num. 14. ad 18. Minores aliquot fpecies Libellarum, qus, propter teneritudinem fuam. Belgis
Virgunculoe audiunt.
Num. 19. Locuftula eleganter pi6ïa. r • • i j
Num. 20. Piaor quidam , nomine Hoefnagel anno 1630, opufculum de InfeSis in lucem dei
t , XVI. tabulas comprehendens, quibus varia animalcula exhibentur. Inde ^ prater aha ^ finguJare
ijiud anmalculum lue tranjlathm eft, qitod equidem non exiftimo inter terreftria ejfe referendnm,
fed potius ad marina pertinere. Color eft Jubrufus.
Num. 21. & 22. Phaloen^e duoe ex eodem, quod modo memoravi j opufculo depromptoe, fubfiavcB,
ex fufco obumbrats. . _ , . „ . . •
Num. 23. & 24. Cervus volans, qui magno numéro m Gelrioe & ChviEe regionibus occurlit.
Fufco efl, quafi ligni nucei colore. _ ' 1 rr ^
Num. 2y. Et hunc Naficornem Scaraboeum^ totum nigrum, Americanum, apud Hoefnage-
Uum depi(5tum invenire licet.
Num. 26. ScarabsEus fingularis, murini coloris, ex nigro varius.
N. 19. By 't lyfzyn deze wiekjes vaal-zwart, met loot-
Ideurige ftrcepjes en bruine voorkantjes ; verder gaasachtig,
met z-.varte vlakjes.
N. 20. De grondkleur is flaauw-bruinachtig 5 met donkerbruine
vlakjes.
N. 21. Deze wiekjes zyn licht - afclikleurig , met iHaauwrofchkleunee
llreep- en punt-vlakjes.
N. 22. Dit Surinaamfch - Kapelletje is hier üechts. bygevoegd,
om de nabykomende overeenkomft te tooncn , die
fomïnige dezer diertjes uiterlyk , hoewel anders oneindig in
aart verlchiliende , met elkander hebben. De kleur is lichtgeel
, met bruine tekening. Eenige dezer kleine hier verbeelde
Kooreboutjes zyn zekerlyk uit Surinamen of de Berbices.
SEVEN-EN-TACHTIGSTE TAFEREEL.
N. I. tot 5. TTerbeelden de verandering der Koorebouten;
V men ziet van N. i. tot 4. hoe dat de
Nimf > al grooter en grooter wordende, eindelyk zoo ver
komt, tot dat de Koorebout, gelyk by N. 5. te zien is ,
deze omzwachteling verlaat, en de lucht, voor het water,
verkieft. De kleur in dezen ftaat is bruinachtig.
• N. 6. tot 12. Zyn eenige verfchillende onzer Inlandfche
Kooreboutcn, die genoeg bekend zyn.
N. 13. IV- Hollar heeft in den Jaare 1646, zoo als by
Tab. XL. reeds
d is , een klein Werkje , in twaalf
kleine plaatjes be.
in het licht gegceven; deze vervatten
de afbeeldinge van eenige Infeften uit het Éngelfche Kabinet
des Graaven van Arundel, en hier uit is onder anderen
deze vreemde fooit ontleend, die my echter niet anders
toefchynt, dan een mis - gewas: de Kapellen geen ruimte genoeg
hebbende, als zy even uit de Nimf komen, om haare
natte vleugelen uit te fpreiden en uit te flaan, krygen evert
zulke, of diergelyke verfchi'ompelde vleugels , als de hier
verbeeldde Koorebout.
N. 14. tot 18. Vertoonen eenige verfchillende van de
kleinder foorten, die wy doorgaans Juffertjes noemen, van
wegens haare dun- en teerheit.
N. 19. Is een aardig getekend Sprinkhaantje.
N. 20. In 't Jaar 1630. heeft zekere Schilder Hoefnagel j
mede een werkje over de Infeften, beftoande in 16. blaadjes,
met onderfcheide diertjes, uitgegeeven , en uit dit hebben
wy, onder anderen , ook dit vreemde diertje overgenomen.
Het kmt my voor , dat het niet tot de Land-diertjes behoort
, en zelfs geloof ik, dat bet een Zee-diertje is. De kleur is
Tofch-vJeefchkleurig •
N. 21. 22. Deze twee Nacht-Kapellen of Uilen zyn mede
uit dat Werkje overgenomen; de kleur is geelachtig ,
met bruinder fchaduw.
N, 23. 24. Verbeeldt het vliegend Hart, 't geen in Gelderland
en IQeefsIand overvloedig gevonden wordt. De kleur
is als bruin nooteboom-hout.
N. 25. Deze vreemde Rinoceros-Tor is mede uit Hoefnagel^
dezelve is geheel zwart. Zy valt in Weft-Indiën.
N. 26. Is een vreemde muisvaalkleurige en zwart gefpilckelde
Tor.
TABULA