ó o T H E S A U R U S ' r M .1/,/ V
II f
L
T A B U L A U N D E Q U I N Q U A G E S I M A .
it. A. Num. I. ad 6. Metamorphofis PhalEenoe ligni Salicis, ut ex quo pabulum fuum
J habet.
Num. I. Eruca etiamnum juvencula, flavefcens.
2. Eadem transformation! fuce propinqua, idcirco valde rubra.
3. Nympha.
4. Foliiculus Nymphoe ruptus, unde nata Phaloena prodiit.
5. & 6. Phaloena ipfà, cum (êdens alis compofitis, tum expanfis volans.
Lit. B. Num. 7. Vefpa cauda tripiii, rariiïima, permagna, alis quaternis, pro more Vefparum,
in fe mutuo incumbentibus.
Lit. C. Num. I. ad Tabula priore Phaloena armigera ejusque metamorphofis jam tradita
eft. Hoc loco femella ejus depingitur & longe grandior, & pi6tura utcunque difFerens. Qup
inter Erucas notatur, difcrepantia colorum vernationi, quam ifta fpecies foepiufcule fùbit, attribuenda
eft.
Lit. D. Num. I. 2. 3. Tenthredo grandior, alis quaternis, aculeata.
Num. I. Nymphula ex fuo foliiculo protrafta.
2. Foliiculus ex fèricea materia confedtus.
3. Tenthredo.
L i t . E. Num. I. 2. 3. Metamorphofis Papilionis , oui nomen eft a Pupilîo ^ alias & ab Infignibus
AmflcUdamenfibus. Tab. XL. aliam exliibuimus fpeciem, alis anticis longe ßturatius
coloratis.
Num, I. Eruca grifèa, iurculo arboris fera funilis.
2. Nympha.
3. Phaloena, alis pofticls rubris.
Lit. F. Num. I. 2. Alia fpecies , Pupilh nomen fbrtita, alis pofticis coeruleis, ideoque
cdrulea vocitata. Eruca hujus a priore non multum abludit , nulli hucusque Hiftorix naturalis
fcriptorum memorata. PhaUna quoque, hic exhibita, e rariffimis eft.
T A B U L A Q U I N Q U A G E S I M A .
Nu m . I. 2. 3. & 4. Metamorphofis Phalsinee, Tigris aquatica vocatoe , forfan ob maculas
undulatas, qu® caput & alas variant.
Num. I. Eruca ejus rubra , ex albo ftriata , quas paulo ante , quam in Nymphoe
habitum transformatur, ruborem iftum induit.
2. Foliiculus Nympbnm rontinens, anterius apertus.
Num. 3.
NEGEN-EN-VEERTIGSTE TAFEREEL.
K. N'. I. tot 6. eeftdc verandering van de Willigehout-
V j r Uü ; zoo genoemd , om dat zy zich
in het hout geneert.
N. I. Verbeeldt de geelachtige Rups, nog niet zeer
oud zynde.
2. Verbeelde dezelve zeer na by haare verandering
, wanneer zy, gelyk deze , zeer rood
worden.
3. De Nimf.
4. Het opengeborften vel of vlies der Nimf , waar
uit de Uil, veranderd zynde, gekroopen is.
5. 6. Vertoont de Uil in eene zittende en vliegende
geftalte.
B. N'. 7. Deze drie-fbiartige en zeldzaame groote Wefp,
heeft vier vleugels, doch die leggen, gelyk by de meefte
Wefpen, zeer dicht op een.
C. N°. I, tot 5. Op de voorgaande Tab. is de Uil, de
Wapendrager en haare verandering reeds verbeeldt, doch
deze, het \vyfje zynde , verfchilt iets in tekening, en is
ook veel grooter. Het verfchil dezer Rupfen komt door
het vervellen, 't geen deze foort dilwils doet, en waaidoor
zy geduurig in kleur verandert.
D. I. 2. 3. Vertoont een groote viervleugelige Lintwoim
Wefp.
N. I. Is de Nimf, genomen uit het volgende Spinfel.
2. Is het Spinfel, .'t geen van een foort van zyden
te famen gefteld is.
3, De Lintworm-Wefp.
E. N". I. 2. 3. In deze veranderinge wordt het zoo genoemde
Weeskind, of Amllerdamfche Wapen, verbeeldt. Op Tab.
XL. hebben wy nog een andere met veel donkerder bovenvleugels
befchreeven.
N. I. Is de gi-aauwe en wel wat naar een boomtakje
gelykende Rups.
2. De Nimf.
3. De Uil, met roode ondei-vleugels.
F, N°. I. 2. By deze wordt een tweede foort verbeeldt,
namentlyk, die met de blaauwe ondervleugels, en even daarom
genoemd het blaauwe Weeskind. De Rups is genoegfaam
overeenkomende met de voorige foort, en tot nog
toe by geene Auteuren afgebeeld. Deze Nacht-Kapel is
zeer zeldzaam.
V Y F T I G S T E TAFEREEL.
. TTertoont de verandering der zoo genoera-
N. I. 2. 3. 4
V de Water-Tyger , mogelyk dus gehee-
ten naar zyn waterachtige vlaldcen op dc vleugels, cn op
het hoofd.
N, I. Verbeeldt dc roode en wit-gellrecpte Rups,
wellce roode kleur zy aanneemt, kort voor
dat zy de verandering ftaat te ondergaan,
die haar in den flaat van Nimf hervormt. ,
2. Dc Nimf in haar Spinfel, van vooren geopent.
N. 3.
C ^
'P