
n i l l i
ilîlfâ
loo TH E S A U R U S
VeReturn , quod veluti ex charta emporeticaj denfa & Icevi, artificio admirabili contextum
e f t , fepenumero diverfimode figuratum occurrit, aliud alio qiiandoque dimidio longius aut
brovius. Extrinfecus plerumque oblongum ell, teres, kve, firmum, extremo fuperiorc in
conum convergente, cujus apex foraminulo orbiculari patet, tanquam ofliolo introitum atque
exitum incolis concedentc. Quodfi teftonica ha:ic machina per mediam longitudinem diflccatur,
fades interior, prope afiirailis Vefpetis, quoe fub terra inveniuntur, complures monftrat
contignationes, alias aliis fuperimpofitas, & in hac quidem fpecie plerumque denas. QuEevis
contignatio fornicatum veluti lacunar eft, ex fimili materie chartacea, uti cxterius integumenturn,
confeaum, oftiolo rotundo in medio perforatum, quo tranfitus ex una contignatione in
alteram datur. In quolibet lacunar] cellula: conftitutEe font perinde, uti in Vefpetis fubterraneis,
hexagonoe, inde ab oftiolo medio usque ad circumferentiam, exquifito ordine inter Ce tam arete
compofitoe , ut jufto calculo conftet, minimum fex mille id genus cellulas in quovis herum
vefpetorum concludi. ., -»j- -r • i,
Ramulus, oui hoc Vefpetum affixum eft , aut fruticis eile videtur, Memjpermi dicti, valdc
fcandentis, aut forfan, quod verofimilius Diofcorea, quoe folia & farmenta fua quovis anno ad
radicem usque abjicit. Fatendum tamen obfervationibus conftare, Vefpas non admodum exquifito
deieau uti, fuosque nidos indifcriminatim ex quibusvis fere arboribus & fruticibus fuspendere.
T A B U L A UNDECENTESIMA.
N UM. I. & 2. Infeaa, quEe Surinam! non modo, fed in omnibus noftris coloniis Amen-
• nomine Formicarum volantium, pervulgata funt. Colored,can is dum vivunt, ex fabrubro
fufcus, a morte, cum arefcunt, quod in pluribus aliis infedorum fpeciebus fieri folet, m
nigrorem tranfiens. Meriana aliique perhibent, animalculorum hoc genus in iftis regionibus
perquam noxium effe & metamorphofi, ex aptero, in alatum mutari.
JVum. 3. Pertinet ad ilbs fpcdc., qua:. Tab XCVI, num. 30- defcnpfimus.
Num. 4. ad S. Diverfe fpecies Formicarum Amerkauiiruiu.
Num. 9. Araneus grifeo fufcus, ex Indiis Orientalibus.
Num. 10. Ejusdem generis alia Ipecies, corpore multo breviore.
Num. II. & 12. Alii rurfus ejusdem loci natalis Aranei.
Num. 73. Species Aranei perquam rara, ut priores omnes, ex obfcure grifeo fufca. Pedes
antici quemadmodum utcunqueYimiles funt Cancrorum chelis & vice fordpum fungi videntur;
ita htec fpecies Araneorum longe, quam aÜES, Cancrorum generi afEniorem fe praibet. Pone
fordpatos iftos, duo alii pedes cernuntur, qui inde a primo articulo in fila valde tenuia elongantur
ac forfan mirabili huic Inieao ufum antennarum, quibus ceteroquin caret, pr^cftant. Fi-
Het ncft zelfs, 't geen even als van dun glad bordpapier,
op de allerverwonderenswaardigfte wyzc is gemaakc, is dikwils
verfchillendc in gedaante , het eene is Ibmtyds dc helft
langer of korter, dan het andere. Uitwendig is het zelve
meeft langwerpig, rond, glad, ftevig, en naar boven m een
punt of kegelbhtige figuur eindigende ; in het midden daar
van is een klein rond gat, 't geen als een poort dient voor
het in- en uitvliegende huisgezin. Wanneer men dit konflf
svaarte in deszelfs lengte en midden doorfnydt, dan vertoont
ct zich byna als die Wefpen-neften, welke men onder de
aarde vindt, beflaande uit verfcheide boven eikander geplaatfte
verdiepingen, 't geen in de meefle dezer foort tien
verdiepingen uitmaakt. Elk dezer verdiepingen beftaat uit
een ibevig verwulftfel van dezelfde llofFe als de buitenfte
omtrek, en in het midden met een rond gaatje, om van de
cene op de andere verdiepingè te kunnen komen. Op elk
dezer brugachtige verwulftfels ftaan de celletjes, even gelyk
by de Aard-Wefpen, feskantig zynde, en in eene regelmatjgc
orde; rondom het middelgat of doorgang, tot tegen^ de
uiterlle buitenkant van het neft aanftootende, zoo dat 'er,
naar een regelmatige rekening, ten minften een getal van
fes duizend zodanige feskantige celletjes in elke dezer Wespen
neftcn gevonden worden.
De tal^ waar aan dit Wefpen-nefl zich heeft vaft gehecht,
fchoon het uit verfcheide voorbeelden blykt, dat deze diertjes
vry onverfchillig zyn in het verkiezen der Boom- of
Plant-gewasfen, waaraan zyhunne neften hangen of opbouwen
, fchynt een foort van Menifpcnni te zyn , 't welk een
Hcefter is, die flerk klimt. Of mogelyk is het een foort
van DiofcwecSi 't geen my waarfchynlyker voorkomt 5 deze
verlieft alle jaaren haare bladeren en ranlcen tot den grond
toe.
NEGEN-EN-NEGENTIGSTE TAFEREEL.
N. I. 2. ' ' ^ y n in Surinamen, gelyk door geheel Well-Indiën,
bekend onder de benoeming van vliegende
Mieren. Dcrzelver Ideur is roodachtig.bruin , welke na
haar dood, door opdrooging, gelyk by veele andere foorten
dezer diertjes, geheel donker wordt. Volgens Merlaan en anderen,
is dit een zeer fchadelyk ongedierte in die Lauden,
en veranderen deze dieren, door verve 1 l i n g, van cenen ongevleugelden
in eenen gevleugelden ftaat.
N. 3. Behoort tot de foorten , welken wy op Tab. XCVl.
by N. 30. enz. befchreeven hebben.
N. 4- 5. 6. 7. 8. Zyn verfchillendc foorten van Wefl-Indifche
Mieren.
N. 9. is een graauw-bruine Ooft-Indilchc Spinnekop.
N. 10. Een ander verfchillendc veel korter van lyf.
N. II. en 12. Zyn wederom andere Ooft-Indifche Spinnekoppen.
, , ^ „ . , .
N. 13. Deze zeer vreemde foort van Spmnekop JS, gelyl^
alle de voorige, donker-graauw-bruin. De voorvoeten fchy'
nen hem als dc Krabben, met welke zy veelmeer, da:i de
andere foorten van Spinnen, overeenkomt, voor foorten van
nypers te kunnen dienen. Achter deze fchynen twee der
voeten te volgen, doch deze, van het achtcrfte lidt m zeer
fyne en'dunne draaden uitloopende, dienen, waarfchynelyk,
dit wonderbaarc dier voor voelhoorns, welke hec buiten dzee^