fit
9 0 T H E S A U R U S
Num. 22. Niger, -capite anterius albo.
Num. 23. Scarabaius minor, niger.
Num. 24. Caprcolus rufus, nigris figuris decoms, ventre luteo.
Num. 2). Auftores iflhtec & alia nonnulla ab his diverfà animalcula ad genus Cimicmn referunt.
Iloec Ipecies alata eft; coloris obfcure fufci, piclura dÜutiore, fubtiliter flriata diftinäi,
more vaforum Indicorum vernice obduclorum. Aku cum complicantur, fefe invicem decufTant
& circumferentia corporis flavis maculis dccora efl. Mcriana Tab. XLI. Infeftorum Surinamenfium,
metamorphofm hujus fpeciei reprxfentat.
Num. 2Ö. Ec hie & fèquentcs aliquot ad idem genus pertinent. Color dilute fubfufcus.
Num. 27. Non multum a priore difFerc, fed ex nigro denfe punétatus.
Num. 28. Magis diverfus, corpore produftiore & anguftiore, colore dilute flavo.
Num. 29. Ex pallide virefcente flavus.
Num. 30. Niger, alis grifeis.
Num. 31. & 32. Animalculum hoc , & quoe fequuntur, denuo magnopere a prioribus difFerunt.
Neque Audtores novi, qui ejus generis certam tradiderint hiftoriam. Opinor equidem
nafci ex infefto aquatico & ad familiam Cimicmn pertinere. Utraque facie heic exhibetur. Color
utrinque obfcure grifeo fufcus, ventre tamen fuperne, fub alis, ca;ruleo, Verofimile eft
h^c infefta, tum fuperiora, tum fequentia, ex Indiis Occidentalibus allata efTe.
Num. 33. & 34. Altera fpecies fupra & infra in totum fufca.
Num. 3 5". & 36. Tertia ipecies, quoque fufca, alis nigra litura obliqua notatis, ventre extremo
fafciola rubra dißin6to. Utraque facies concolor.
Num. 37. Quarta fpecies, alis anticis parte albis, parte fufcis; poflicis dilute fufcis.
TABULA NONAGESIMA ET SEXTA.
aiandoquidem duo illi Iconum fafciculi^ quos a J^^. Hollaar & D. J. Hoefnagel, fèculo
fuperiore evulgatos elFe fupra memoravi, hodie raro inveniuntur, neque depi6i:orum in
illis Infeótorum aliqua defcriptio adjuncta habetur, vifum efl; nee inutile fore , nee iftius
flüdii Cultoribus ingratum, fi prater eas, quas fuis locis inde depromptas eÏÏe fupra ^ indicavimus,
reliquas etiam noflro Thefauro infereremus: quemadmodum nee dubitavimus rariora qu^edam
exempla aliorum Mufeorum in prscedentes noftri Operis tomos transferre.
Num. I. & 2. Velpke fatis notie, corpore ex flavo & nigro verficolore.
Num. 3. Videntiir illis, quas num. ^o. &c. hujus TabulïE exhibentur, congeneres efïè, & hoe
loco raodum oflendi, quo coitum celebrant.
Num. 4. Vefpa nigra & flava.
Num. 5. Infècium aquaticum videtur. Color thalaflinus.
Num. 6. Vefpa ex nigro & flavo varia.
Num. 7. Bombylius ex nigro & flavo fafciatus, ex Hollaarii lïheWo.
Num. S.
N. 22. Een zwart dito, welks hoofd voor aan wit is.
I\. 23. Een klein zwait Torretje.
N. 24. Een rofclikleurig Bok-Torrctje, met aardige zwarte
tekening en geel onderlyf.
N. 25. De Schryvers brengen deze en nog eenige wederom
verfchillende foor ten van diertjes onder het geflacht der Wanden
Boojn-Luizcn, Citnex. Deze is een gevleugelde foort;dc kleur
is donker-bruin, met een fyne lichte ilreepige tekening, even
als Ooft-Indifch verlakt-werk. De vleugels kruisfen zich,
in 't nederleggen , over ellvander, en de rand van het lyf
heeft licht-geele vlakjes. Meriaan verbeeldt deze foort, en
derzelver verandering op Tab. XLI. van haare Surinaamfche
ïnfeflen.
Num. 26. Deze behoort, met eenige volgende, mede tot
de voorige foort; deszelfs kleur i^ licht-br ui nächtig.
N. 27. Verfchilt weinig met de voorige is fterk zwart
gefpikkeld.
N. 28. Verfchilt meer, is langer en fmaller van lyf; de
kleur is hchc-geel.
N. 29. Is flaauw gi-oenachdg-geel.
N. 30. Is zwart, met graauwe vleugels.
N. 31. 32. Dit diertje, zoo ook de volgende, verfchilt weêr
merkelyk met de voorige, en men vindt by geen Schryver,
met zekerheid , gewag van hetzelve; 't fchynt my zyn geboorte
aan een Water-dier vcrfchuldigt, en al mede onder
de Cimex te behooren: het zelve word hier op de boven- en
ondei-zyde verbeeldt. De kleur is op de boven- en onderzyde
donker graauw-bruin, alleen is 't lyf, op debovenzyde
, onder de vleugels, blaauw. Waarfchynlj'k is het met
de meeften der voorige, cn de volgende, uit Weft-Indiën.
N. 33.34. Deze tweede foort is boven en onder geheel bruii\
N. 35. 36. Deze derde foort is mede bruin; de vleugels
liebben een fchuinfch zwait ftreepje, en het achterlyf een
rood bandje, boven en onder is het eveneens.
N. 37. Een vierde foort; deze heeft half witte en half
bruine voorvlerkjes, de ondervlerkjes zyn hcht-bruin.
SES-EN-NEGENTIGSTE TAFEREEL.
De twee kleine Prent\verkjes van Hollaar en D. J.
Hoefnagel, waar van wy reeds vroeger gefproken hebben,
zoo zeldzaam geworden en zonder eenige befchryving
zynde, heeft men niet ondienflig geacht het overige gedeelten
van derzelve afbeeldinge hier over te ncemcn , zoo als
reeds , ten opzichte van verfcheide zeldzaame zaaken, uit andere
Kabinetten, in de voorige drie eerfte Deelen van dit
Werk, te meermaalen gefchiedt is.
N. I. 2. ZjTi bekende Wefpen, welker Ij'f geel cn zwart is.
N. 3. Schynen my tot de hier volgende N. 30. enz. te
behooren, cn zyn in hunne paaring a^ebeeldc.
N. 4. Is een zwart en gceie Wefp.
N. 5. Schynt my een WaCer-diercje te zjm; de kleur is
zee-groen.
N. 6. Is zekerlyk een Wefp; de kleur is zwart en geel.
N. 7. Een geel cn zwart gebandecrde Hommel, uit Hollaars
werkje.
N. 8.