lu R E R U M NATURALIUM, 45
Num. 17. &. iS. Medium hujus, aurantio colore decorum, maculis quatuor dilute fufcis
variatur. Oroe quoque dilute fufcoe albidis punétis nitent. Prona facie idem cernitur apparatus,
fed aurantius color longe languidior eft & aJbidce guttte ac puntSta numerofiora.
Num. 19, & 20. Spadicea aut fature fufca hujus infe^ura eft, quam duoe lineoe alboe, obliqua
, pluresque guttae ornant. Aver^ facie aloe pofticoe duos montrant ocellos nigros, ex albo
circulaios, oramque nigra adumbratione piétam.
T A B U L A TRICESIMA ET SEPTIMA.
Nu m . & 2. Papilio ex griièo fulcus, maculis graminei viroris, Jimbo nigro circumfcriptis.
Averfa faciès eo tantum differt, quod duas gerat maculas albas nonnullasque
rubras. Ora alarum poflicarum albicat.
Num. 3. & 4. Superior faciès etiam grifèa, minus tamen, quam in priore, ad fufcum vergit.
Maculoe quoque virides funt & margine nigro circumduftoe. Inferior, fuperiori concolor,
maculis dilute coeruleis, quarum convexîe parti traflus faturate ruber imminet, decoratur.
Num._ & 6. Medio albus hic Papilio lata per ambitum fimbria, dilute coerulea, quam niger
limbus fuccingit, ornatur. Prona facie medium quoque albicat, pars corpori proxima dilute
Cterule/cit, oraî alarum ex fature viridi & coetuleo verficolores nigris maculis diftinguuntur.
Num. 7. & 8. Minor h^ec fpecies, icidem dilute coerulea, albas in medio maculas, oramque
nigram oftentat. Averfa tacie uitt alarum grifêa; funt, coeruleis nigrisque maculis variatoe; medium
albicat.
Num. 9. & 10. Phaloena hoec, utraque facie dilute rufo, quafi carnis, colore tin6la,albis maculis
decoratur. Binoe grandiores maculoe alboe alarum anticarum aliquid dilutoe flavedinis habent.
Num. II. & 12. Papilio, ex dilute rufo fpadiceus, nigris renitet figuris, maculis atque ocellis
centro albo notatis. Averfa faciès, fimili ornatu confpicua, colore tamen eft multo dilutiore,
orasque laterales alarum limbo multicolore, apices infùper alarum anticarum macula albefcente
inîignes monftrat. Americanus eft, nec iiiultum dilTimilis illi, quem Tab, XIX. num.
7. & 8. exhibuimus.
Num, 13. & 14. Ephebîis murini coloris, maculis fature viridibus. Alarum anticarum ora
poflicis contigua dilute coerulam quseque maculam monflrat. Oras laterales alarum pofticarum
albicant; internoe vero , qua inter fe committuntur, maculam finguloe rubram parte poßeriore
gerunt. Facies prona fufco eft colore, viridibusque maculis & duabus lïturis maculisque rubris
ornata.
Num. 15. & 16. Faciès fupina, nigra, dilute viridibus maculis venufîe refulget, Prona grifèa
eft, duobus pulvillis dilute caerulis, longum produftis, nitida. Medio arcus cernitur rubrarum
macularum, pone quas fèries macularum cserulearum nigro fuper piano collocata eft.
Num. 17.
N. 17. 18. Het middel - gedeelte dezer Kapel is fchoon
oranje -kleurig met vier licht-bruine vlakken. De randen zyn
mede licht-bruin en de vlakjes wit. De onderzyde verfchilt
niet, behalve dat de oranje kleur hier veel flaauwer, is en de
witte vlakjes meerder in getal zyn.
N. 19. 20. De grondkleur is hier ter wederzyde kaftanje
of hoog-bruin, met twee witte dwarsftaande llreepen en witte
vlakjes bezet. De onderzyde der achtervleugels hebben
alleen twee zwaarte met wit geringde oogjes en zwarte teke.
iiing om de kant.
2EVEN-EN-DERTJGSTE TAFEREEL.
N. I. 2. " p ^ ^ grondkleur dezer Kapel is graauw-bruin,
met gras-groene vlakjes, welke door zwart
omtroklcen zyn. De onderzyde is 't zelfde ; alleen zyn hier
twee witte en eenige roode vlakjes. De kanten der achtervleugels
zyn wit.
N. 3. 4, De bovenzyde is liier mede graamv, doch minder,
dan de voorgaande , naai- 't bruin hellende. De vlakken
zyn ook groen met zwart omtrokken. Van onderen is de
grondkleur 't zelfde , doch de vlakken zyn hier fchoon lichtblaauw,
even boven dezelve ziet men een donker-roode kleur.
N. 5. 6. In het midden is dit Kapelletje wit, de breede
randen zyn licht-blaauw, met een zwart kantje omtrokken.
De onderzyde is in 't midden ook wit, by' t lyHicht-blaauw,
de kanten der vleugels zyn donker-graauw en blaauw, met
zwarte vlakjes.
Tme IF.
N.' 7. 8. Deze kleiner foort is mede licht-blaauw, met
witte middelvlakjes en een' zwarten rand. De kanten der
vleugels zyn aan de onderzyde grys, met blaauvve en zwarte
vlakjes, en in 't midden wit.
N. 9. 10. Deze Nacht-Kapel heeft op beide zyden eenen
licht-rosfchen vleefchldcurigen grond, met witte vlakken. Op
de twee groote witte vlakken der voorvleugels is lichtgeel.
N. ri. 12. De grondkleur dezer Kapel is licht rofch-kaftanjekleurig,
met zwarte tekening, vliikjes en oogen , die
een wit middelftipje hebben. De onderzyde is het zelfde ,
uitgezondert dat de grondkleur liier veel lichter is, en de
kanten der vlerken vaalkleurig van rand zyn , en op de punten
der voorvleugels een witachtig vlakje is. Deze verfchilt
weinig met Num. 7. en 8. van Tab.
in WeftJndiën.
X I X . Dczelven valç
N. 13. 14. Deze is muisvaaUdeurig met donker-groene
vlakken. De kanten der voorvleugels, welke tegen de
achtervleugels aankomen , hebben elk een licht-blaauwe vlak.
De, zykanten der achtervleugels zyn wit, en in 't midden
derzelve, wat benedenwaarts, zyn twee roode vlakjes. De
grondkleur der ondereyde is bruin , verfierd met licht-groe--
ne vlakken, zoo ook met twee roode ftreepen en vlakjes.
N. 15. 16. Dezer bovenzyde is zwart met fchoon-blinkende
licht-groene vlakken. De onderzyde is graauw met
twee lange licht-blaauwe vlakken. In 't midden is een halve
kring roode vlaicken , en achter aan de einden een ry
blaauwe vlakken op eenen zwarten grond.
M N. 17.