<7^1. XXJ<I
S 8
T H E S A U R U S
Num1.. 19. & 20, Utraque facies in univerfum dilute dnerea utcunque in rufum vergic. Superne
ornatus niger eft, oroeque ex flibfufco luteo fimbriantur. Utrumque alarum par fenas gerit
maculas oculeas, nigras, centro a]bido: per medium alarum pofticarum duoe decurrunt lineaî
fubtiles, dilute rubentes, pofleriora verfus arcuatim convergentes. Facie averfà ocelli nigri circello
rufulo inclufifunt, orasque alarum ambiens fimbria ex rufo ruber.
Num. 21. & 22. Surinamenfis Papilio niger, maculis ad oras alarum anticarum dilute flavis,
nigris puniStis notatis; quce vero prope corpus lunt, qureque nigras alas pollicas variant,
maculcB arantio nitent colore. Ima facies confimiliter habet, niii quod extrema alarum anticarum
non ex luteo, fed ex dilute viridi maculata fint.
Num. 23. & 24. Tab XXVII. num. 15. & 16. gemina fpecies exhibita eft. Huic id fingulare
cernitur, quod ante fafciolam rubram alarum pofticarum nonnuDoe lineola; alba; compareant.
Prona facie dilute fufco perfufa eft colore, qui in apicibus alarum anticarum atque
inde àd medium usque pofticarum , forma macularum interlucet.
Num. 25. & 26. Utrinque fpadiceus Papilio dilute virefcentem modo maculam in fuperiore
alarum priorum facie monflrat. Alas pofticas , utraque facie , fubrubella ornat macula,
marginemque pofteriorem guttul® aliquot albie variant:. Quem Tab. XX. num. 17. & iS.
depi(5tum dedimus, huic fimilis efl, nec nifi macularum fitu diifert..
T A B U L A T R I C E S I M A E T PRIMA .
N' U M . I. & 2. Facies fuperior fufco infefta colore, media parte prope corpus elegantisfimo
cccrulo refplendet tono : macular auranrii coioris oram in ambitu adornant. Prona
facies fubfufco grifea, ex dilute rufo maculata, per oras alarum fufca, ocellos gerit medio nigros
& ex albo punclatos, circello aurantii coloris, alioque nigro circumdatos, quorum bini po-
Iteriores, in alis anticis, maculae fufco nigricanti infident, anteriores autem cinereo grifeo annulo
concluduntur.
Num. 3. & 4. Et hic fufcus eft maculaque ex ca;ruleo venufte refulgente , fed longe ampli
o r e , medio alarum ornatus: a b anticoe duas monftrant toenias obfcure grifèas : ad extremum
pofticarum daoe quoque fafcicE faturate fufcoe, arcuatoe vifuntur. Ima facies, dilute fufca, plurimis
picta eft ornamentis nigris: apices alarum anticarum maculas tres pree fe ferunt oculeas,
medio nigras centro albo , orisque faturate aurantiis & nigris décoras. Prêter minutas duas
maculas, dilute grifeas^ undulatas, etiam concolor alia, latior longiorque, inde ab alis anticis
in priorem partem pofticarum fefe expandit, nigris ftriis variata: al® poflic^e quoque veifus extremitatem
fimili qu^eque toeniola grifea , obliqua, diftinguuntur. Infignes duo oculi heic con-
Ipicui funt, medio obfcure grifèi punftisque albis notati, circello primum flàvefcente, alteroque
fufco cinai. Reliqui quatuor ocelli itidem nigri albique funt & aurantiis nigrisque cir-
• .. . . . . . cellis
N. 19. 20. Dezer grondkleur is a^n beide zj'den heel
Hcht-afchklcurig, iets naar 't rosfclie hellende ; ' de' tekeiiing
is op de bovenzydc zwart, om den rand bruinachtig-geel.
De voor- en achter\'leugels hebben zes zwarte ronde oogvJakjes
met een wit ftipje , twee licht roode fyne , onder
naar elkaar toeloopende, ftreepjes ftaan op het midden der
achtervleugeltjes. Aan de onderzyde hebben de zwarte oogvlakjcs
rondom een rofch randje, de om den rand der vleugels
loopende tekening is hier rofch-rood.
N. 21. 22. Deze Surinaamfche Kapel is zwart, de vlakken
op de einden der voorvleugels zyn licht-geel met fyne
zwarte ftipjes, dicht by 't lyf zyn de vlakken oranjekleurig,
zoo mede op de zwarte achtervleugels. De onderzyde is
even eens, uitgezondert dat de einden der voorvleugels hier
licht-groenachtig, in plaats van geel, gevlakt zyn.
N. 23. 24. Op Tab. XXVII. N. 15. en 16. is een diergelyke
Iborc verbeeldt, deze verfchilt alleen hier in, dat boven
de roode flreep-vlak op de achtervleugels, zig eenigc
witte flreCpjes vertoonen. De onderzyde heeft een lichtbruine
grondkleur, die zig vlaksgewys vertoond op de punten
der voorvleugels , en half wegen naar onderen op de
achtervleugels.
N. 25. 26. Zoo wel onder als boven is deze Kapel ücht
kaftanje-bruin , de voorvleugels hebben alleen op de boven-
"zyde elk een licht-groene vlak. De achtervleugels hebben,
zoo wel onder als boven, een licht-roode vlak, en onder
rondom den rand eenige witte vlakjes. Op Tab. XX. by
N. 17. en 18. is een dlergelyke verbeeldt, doch de plaatzing
der vlakken zyn verfcliillende.
EEN-EN-DERTIGSTE TAFEREEL.
De grondkleur dezer bovenzyde is bruin, in
N. I. 2. _ _
't mie
midden by het lyf is dezelve fchoon weêrfchynend
blaauw, de \''lakken rondom de kant zyn oranjekleurig.
De onderzyde is bruinachtig-graauw, met licht afchkleurige
vlakken, rondom zyii de rahden der vleugels bruin.
De oogjes zyn in 't midden zwart met witte flipjes , om wellce
een oranjekleurige en zwarte rand is, de benedenlle twee, op
de voorvleugels, Haan op een donker-bruine vlak, de voorfte
zjTi buiten om met eenen afch-graauwen rand omtrokken.
N. 3. 4. De grondkleur is hier mede bruin , dc fchooiic
blinkende blaauwe vlak is hier in 't midden der vleugels veel
grooter, de voorvleugels hebben elk twee donker-graauwc
ftrecpen, onder aan de achtervleugels zyn ook twee donkerbruine
kromloopende vlakken. Dc onderzyde is licht-bruin,
met zeer veel fyne zwarte tekening, op de punten der voorvleugels
zyn drie ronde oogvlakjcs,dic in' t midden zwartzyn,
en een fyn wit flipje, en donlier-oranjekleurige en zwarte
randen hebben. Buiten twee licht - graauwe kleine flangachtige
vlikjes, vertoond 'er zig ook nog een diergelyke brcede
groote, die over de voorkant der achteivleugels, met
zwarte tekening, heen loopt. Dc achtervleugels hebben onder
aan ook elk een diergelyke fchuinfch flaandc graauwe
'ftreep. Dc twee groote oogen zyn hier in 't midden donker
graauw met witte vlakjes, hierom Joopt een geelachtige,
en daarom een bruine cii'kel. De vier overige oogvlakjes
zyn mede zwart en wit, met oranjelJeuii^c en zwarte cirkels.
Deze en de voorgaande foort verichülen merkclyk
mee
C v - . . 1,
m