
 
        
         
		A . 
 / /V   A   Ua J . -y'/7  .  A A   A . 
 ,  •  .  A A ^ A A t r   > ^ A . 
 / X ' .   A J A A ,   ^ 2 ^  A A * "•Af: 
 P 
 1 
 A l^ 
 ^ y v -   7^ A 
 <.;. A   •  / £A*  
 W  -  • 
 ^ K j t ^   ;  A ,   /J 
 / ,   £ * A   a A A   
 fgtftë] I A A   / 
 -  g5.  glad Pingergr as,  met  gevingerde  openstaande  ge-*^  
 noegzaam  4- (3-6-)voudige  aren,  de  bladen  en  .  
 bladscheeden onbehaard,  de bloempjes eirond,  met  
 ,  onbehaarden rand.  RS. 
 De  bladscheeden  niet gestippeld.  De bloempakjes  
 eirond,  de  kafblaadjesfbijna  gelijk. 
 PI.  Niet  zeldzaam  om  Nijmegen  op  braakliggende  akkers  
 en  bij  Beek  in  koornyelden.  B! 
 4o.  Egeegras.  De  kafblaadjes  en  klepjes  van  liet  onderste  
 bloempje  stekelharig;  het onderste  kafblaadje  zeer  
 klein,'  aan  den voet  ingewikkeld.  Het  onderste  bloempje  
 mannelijk  of onzijdig 2-kleppig,  met  kruidachtige klepjes,  
 bet  onderste  met  zeer  lange  spits  of borstel,  het  bovenste  
 klepje 2-spletig-getand.  Het bovenste bloempje tweekunnig  
 met  lederachtig  harde  klepjes,  het  onderste  gepunt.  De  
 honigschubben  bijna  eirond,  gaaf.  Het  vruchtbeginsel  
 uitgerand.  De  stempels  kwastvormig.  Het  zaad  twee-  
 boornig, ongesleufd,  in  de  overblijvende  klepjes  besloten.  
 Eène zamengestelde aar,  met overhoeksche aartjes ,  eenzijdige  
 bloempakjes.  RS. 
 g6.  hanepoot Egelgras,  met  overhoeksche  en  gepaarde  
 aren,  bijna  verdeelde  aartjes,  meer  of min  genaaide  
 stekelharige kafblaadjes,  5-kantige  bloemspil.  RS.  
 PI.  Op  bebouwde  gronden.  G.  Bij  Nijmegen.  B-  Aan  de  
 Grebbe  aan  den  voet  van  den  berg.  K.  Tusschen  
 Helsum en den Doorénwaard en elders  in Gelderland,  vil.  
 Persch.  (3.  niet  lang  genaaide  bloempakjes, 
 PI.  Omtrent  liet  Oranjewoud  tusschen  het  koorn.  G.  Te  
 Voorburg  en  in  den Haarlemmerhout.  Raxnvxéle.  Mss.  
 Persch.  y.  onzeker. 
 PI.  Op  dorre  zandige  velden. —  G. 
 4i .  Naaldaar  De  bloempakjes met  2  of meer borstels  
 als met  een  omwindsel  voorzien.  Het  onderste  kafblaadje  
 zeer  klein.  Het  onderste  bloempje  onzijdig  of mannelijk;  
 de  klepjes  lederachtig  hard.  De  honigschubben  zeer  
 stomp ,  bijna  zeisvormig.  Het  vruchtbeginsel  uitgerand.  
 De  stempels  kwastvormig.  Het  zaad  in de  blijvende  klepjes  
 besloten.  RS. E 5 97.  krans