XVI F R A E F A T J O. V O O R R E D E . XVII
Erunt fortasse nonnulli, qui me, cîtius quam opor-
teat, Floram nostram nondum satis perfectam in lucem
edidisse arbitrentur; at, quaeso , hi cogitent : Floram
Patriae omni parte perfectam, hisce quidem temporibus,
haudquaquam connci posse, cum nondum omnes P ro -
vinciae pari studio perscrutatae sint et Drenthia, ver-
bi causa, plenam etiamnunc messem Botanicis polli-
ceatur 5 me vei'o unice tentasse inventorum de Flora
nostra ubique dispersomm collectionem. atque in
facilem ordinem dispositionem. Plura nova hisce
addidi, sed neutiquam Floram nostram ab omni
pafte absoiutam esse arbitror.
Quodsi, ut fere fieri assolet, quaedam aut minus
accurate conscripta, aut omnino falsa, Botanicis
nostris videantur, viros doctos, ne ea me celent,
rogatos volo. Nihil enim antiquius habebo, quam
u t , (Corrigendis ejusmodi erroribus, ipsis gratum
meum animum declarem. Mecum communicari velim
similiter, quae ab aliis reperiantur nova, operi ad
perfectionem addenda. Sic novo documento sese
prodat studiorum illa et inventorum inter Botanicos
nostros communio, quam, in hoc opusculo conscri—
bendo, summo mep emolento, expertus sum ! Quod,
ad me quidem attinet, quatenus per officii mei rati-
onem et virium tenüitatem fieri possit, excolendae
rei herbariae operam dai’e non desinam. Scribe-
bam Amstelodami die 25 m. Martii x825.
Dezen echter kan ik reeds als bij voorraad antwoorden
, ,dat eene geheel volkomene Flora van ons
Vaderland voor als nog niet is op te maken, daar
nog niet alle onze gewesten even naauwkeurig zijn
doorzocht, en Drenthe, bij voorbeeld, den plantkundigen
nog eenen rijken oogst belooft. Ik heb alleen
getracht, de hier en daar verspreide ontdekkingen,
in eene geleidelijke orde bijeen te verzamelen, en
boude onze F lo ra , ofschoon ik er veel nieuws heb
mogen bijvoegen, echter op verre na nog niet voor
volledig.
Mogten onze Botanisten in mijnen arbeid, en dit
zal zeker het geval zijn, onnaauwkeurigbeden o f dwalingen
aantreffen , ik bid hen, mij mijne feilen aan te
wijzen. Ik zal mij haasten dezelve te verbeteren en
ben op deze wijze mijne erkentenis kunnen betoonen.
Zijn er anderen die in staat zijn, eenige nieuwe
ontdekkingen bij mijn werk te voegen, dat zij,
door de mededeeling daarvan, mijne poging helpen
volmaken, en alzoo een nieuw bewijs geven van die
vriendschappelijke medewerking en mededeeling der
ontdekkingen, welke onder de Botanisten van ons
vaderland bestaat en aan welke ik, voor dit mijn
werkje, zeer veel verschuldigd b en ! Wat mij betreft,
ik zal niet ophóuden mijn werk te maken van de
beoefening der plantkunde, voor zoo vérre mijn
pligt en beroep en mijne krachten dit zullen toelaten.