b. De bloemkroon; blokvormig. De zaaddoos met
poriën openberstend. — Klokje. >
c. —. ....... ...... radvormig. De zaaddoos kantzuilvormig.
—* Kantzuils’r licht.
d. — ■ ■ ----- radvormig met 5 lange lijnvormige
slippen. De zaaddoos met poriën openberstend.
tón Raponsje.
M. Eene bes onder de bloem. De bloemkroon buisvormig,
onregelmatig. « Kamperfoelie;
#*## De bloemen 5-bladig , om het
vruchtbeginsel; *
a. De kelk kruikvormig, de bloemkroon dragende.
Eene bes» — TVegedoarn.
b. De zaaddoos 5-kantïg, gekleurd. De zaden door
hunne zaadrokken als met eene huik bedekt. —
Kardinaalismuis.
c. De bloemkroon onregelmatig , gespoord; De kelk
5-deelig. — Viooltje.
di -t__— —— ,— onregelmatig, kort gespoord. De'
kelk 2-bladig, zeer klein. —• Springzaad.
*}& De bloemkroon 5-bla>dig, bqyqn het
vruchtbeginsel.
a. De kelk draagt de bloemkroon. Het stijltje is
2-splelig. — Aalbes.
b. De bes is van den k e lk omgeven. Het stijltje
onverdeeld. —- Klimop.
* * * * * * Slechts een blöemdek;
a. Een eenbladige kelk. Eene 5-zudige zaaddoos;
— Melk k raid.
b. Een kraakbeenige, 5., - bladigo kelk. Eene izadige
zaaddoos. — Hardkelk.
2. f w e es t ij l ig én.
ï. De bloemen om het vruchtbeginsel.-
A. Een kelk en eene bloemkroon.
a. De bloemkropn aan den voet buisvormig. De
zaaddoos 2-kleppig; — Gepiiaaii.
' _ - - - ___ kogelrond. De zaaddoos aan den
voet kringberStend. — War kruid.
c. _ ---------|---- bijna radvormig. Twee gladde
hulzen. —• Engbloern.
' B. Slechts een blöemdek. .
a. De zaaddoos Vlak-zamengedrukt vliezig. — Olm.
L 3 b. De