3 . D rJL e S J ij l ig e n.
jo . Montia.. De k e lk , 2-3-bladig. De bloemkroon i -
b la d ig , onregelmatig J 5-deelig. De Zaaddoos i-h o k k ig ,
3 -k lep p ig , 3 -zadig. RS.
De blijvende k e lk bedekt de zaaddoos. Drie o f vijf meeldraden.
•
174. kleine Montia, met eene regfstandige wijd uitgespreide
steng , de bladen zamengegroeid, ongesteeld,
langwerpig-eirond. RS.
De steng i -3 duimen hoog. De bladen aan den voet
versmald , eenigzins vleezig , 2-3 lijnen lang.
PI. Bij Harderwijk op vochtige plaatsen. R ! Op den S y -
penberg boven Arnhem. b e r g sm a ! Te Heikop bij
Vianen op vocbtigen kleigrond. vH. (2)
175. water Montia, met eene zwakke gegaffelde steng,
de bladen tegenovergesteld ongesteeld, stomp lancetvormig,
dikachtig.. RS.
De steng is een palm of een voet la n g ,
wortelmakend. De bladen lancet-lijnvormig, 5-g
lijnen lang.
PI. In beekjes bij Leuveren. R. In beekjes aan den S y-
penberg boven Arnhem, b er g sm a ! vH.
7/. HeerbeEN. De k e lk is 5 -bladig V ijf Bloembladen.
De zaaddoos bijna ro lrond, i-h o k k ig , aan den
top openberstend , 6-kleppig , vcelzadig. RS.
176. gekroond Heelbeen, met ovale blaauwgroene onbehaarde
bladen; de bloemen schermvormend, de
algemeene bloemsteel lijmerig-zachtharig. RS.
De meeldraden en stijltjes niet zelden 4 o f 5 in
getal. RS.
PI. Niet zeldzaam in het voorjaar op zandige bouwlanden
bij Harderwijk. vG-. Bij Utrecht, Blaauwkapel en Doorn.
vG v (M s s ) Maarsbergen bij Doorn, btjeois!
G E -
(2) Met opzet heb ik de groeiplaatsen, door BE gorter N° 129
opgegeven , niet overgenomen, daar het onzeker is, bij welke van
onze soorten (174 en 175) dezelve behooren.