
 
        
         
		(  i 6 i   ) 
 De  bloemkroon eenbladig,  om  het  vruchtbeginsel  
 ;  de  zaden  gedekt. 
 I.  De  zaaddoos  ï-hokkig. 
 a.  De  buis  der  bloemkroon  rolrond,  met  open-  
 staanden  mond.  De  stempel  kogelrond.  —   
 Sleutelbloem. 
 b  Dc  bloemkroon  bijna  radvormig.  De  stemjjel 
 2-lóbbig.  Dé  bladen  drijvende.  •—  Villarsia.  
 c  —   trechtervormig,  met openstaanden 
 boord,  van  binnen  ruig.  De  stempel  kop-  
 voimig.  —"  Ruigbloem. 
 (I  _  ________   bekervormig.  De  stempel  kogelrond. 
   De  bladen  drijvende.  —   Hottonia 
 ____________ radvormig.  De zaaddoos kogelrond, 
 aan den top  openberstend.  —   Wederlk, 
 f   _  ___radvormig.  De zaaddoos kogelrond, 
 kringberstend.  —   Basterdmuur. 
 (^De  haag  Winde  en  zee  Winde ) 
 I I .  De  zaaddoos  2-  of veel-hokkig. 
 a.__De  bloemkroon  klokvormig  geplooid. —  Winde.  
 £  __________radvormig.  Vijl'  ongelijke  meeldraden  
 ,  de  meeldraden  meestal  aan  den  voet  
 vlokkig.  —   Toorts. 
 c.  _   ------ .-----   trechtervormig,  geplooid.  De 
 Zaaddoos  gedoomd. —»  Doornappel. 
 d __________trechtervormig,  met openstaanden 
 boord.  De  zaaddoos  eirond,  zamengedmkt.  —   
 Bilzenkruid. 
 e.  j*li  ------— —  trechtervormig.  De  helmknopjes 
 ten  laatste  in  eene  schroef  gekronkeld.  —  
 Duizendgulde nk raid. 
 III.  Eene  bes. 
 a.  De  bloeipkroon klokvormig.  De  bes  rust  op den  
 kelk.  —   Doodkruid. 
 -------------------radvormig,  met  èene  zeer  korte 
 buis.  De  helmknopjes  genoegzaam  zamen-  
 gegroeid.  —   Nachtschade. 
 e_  _  _________  trechtervormig.  De  helmdraden 
 aan  den voet  vlokkig.  —   Lycium. 
 IY.  Twee  regtstandige  hulzen.  De  bloemkroon  bekervormig  
 ,  met  eene  lange  buis.  —   Maagdenpalm. 
 # * #  De bloemkroon eenbladig , boven het vruchtbeginsel. 
 J.  Eene  zaaddoos. 
 a.  De  bloemkroon  bekervormig.  De  zaaddoos  1-  
 hokkig,  half  5-kleppig,  —  WaterpuRge. 
 D  b  Do