GESLACHTEN d e r ZESHELMIGEN.
ï. E ens t ij l i g e n.
# Het bloemdek eenvoudig, bloembladvormig.
Eene zaaddoos.
I, De bloemkroon boven bet vruchtbeginsel.
a. De bloemkroon 6-deelig, met de drie binnenste
slippen tweemaal korter, dan-de buitenste. —
Sneeuwbloem.
b . —________ — 6 - deelig, met evengroote
slippen. — Narcis.
II. - De bloemkroon ■ om het vruchtbeginsel. De zaden
gerond of kantig. Eén stempel
а. De bloemen eindelingsch in eenen bloemscherm
bijeengeplaatst, met eene tweekleppige bloem-
scheede. .•—; Look.
б. — — i— . zonder bloemscheede, geel of wit—
achtig-groen van kleur. De helmdraden aan
den voet verbreed. •— Vogelmelk.
c. — - —— zonder blöémscheede , blaauw van
kleur.- De helmdraden aan deu voet niet
verbreed. — Hy dciiithi
III, De bloemkroon om het vruchtbeginsel. De zaden
vlak. Drie stempels.
a. De deelen der bloemkroon zonder honigbakjes
aan den vo.et. — Tulp.
b. De -slippen der bloemkroon met eene honigdragende
groeve aan den voet voorzien. — Kievietsbloem.
## Het bloemdek eenvoudig, bloembladvormig.
Eene bes.
A. De bladen Borstelvofmig, 'in bosjes vereenigd. —
Aspersie.
B. De bladen vlak en breed.
a. De bloemkroon kogel- of rolrond, met zes"
tandjes. — Malkruid.
b. — -------- ■ ■ - klokvormig 4-6-deelig. Vier
meeldraden. Het stijltje 2-spletig» — Meibloem.
### Het^^