( m )
7.5, Sherahdia,' De kelk is een 4-tandigc rand. D<^
bloemkroon i-bladig trechtervormig. Twee 3 -tandige
zaden, gekroond door den blijvenden kelk. BS,
a83 akker Sherardia, met de bladen alle gekranst,
cindelingsche bloemen. P.
De steng is ruw. De bladen meestal zesvoudig,
irmig,
achtig blaauw.
PI. Om Nijmegen, ook zeldzaam, bij as Hage. dG. In
Gelderland. R. Bij Franeker. bergsma! In koornlanden
bij ’s Gravesande. Z !
Versch. (3. met kleiner eirondachtigs elkander zeer naderende
bladen, de steng van boven stekelharig, poiret.
PI. Bij Nijmegen. B !
y6. Ruwkruid. De kelk is een flaauwe 4 -tandige
rand. De bloemkroon buis-trechtervormig. Twee kogelronde
zaden, niet door eenen büjvenden kelk gekroond. RS.
i 84, welriekend Ruwkruid, met 8-voudigê lancetvór-
mige bladen, de bloembosjes gesteeld, de vrucht
stekelharig. P.
PI. Bij Ubbergen. B. Om Utrecht en bij Amstelveen. R,
In de bosschen van hel huis te Paauw onder Wassenaar.
K. Op de wallen van Utrecht, van dok !
. f 85. wit Ruwkruid, met 4-voudige lijnvormige bladen,
de bovenste tegenovergesteld; de steng regtstandig,
de bloempjes 4-spletig. P.
PI. Aan de kantètf van zandige bouwlanden bij Yelsen
buiten Haarlem; bij Zwol; op de stadsmuren te Utrecht.
G. Bij ’ sGravenhage in de laan van den Wassenaarschen
Weg naar het duin. K.
77. Walstroo. De kelk is een flaauwe rand boven het
vruchtbeginsel, of zeer klein 4-5-tandig. De bloemkroon
radvormig. Twee kogelronde zaden, RS.
I. Re vrucht onbehaard en niet knobbelig.
* Re bloemen geel,
»86. geel JP’alstroo, met bijna 8-voudjge lijnvormige
gesleufde bladen, korte Bloëmlakken. DC.
Deze is van zeer verschillende grootte; op zand*
gronden zeer klein. — De steng van boven meestal
zachtharig. De bloemen goudgeel,naar honig riekend.
PI. Zeer algemeen, vooral op cenigzins zandige of steenachtige
gronden.
I 3 187. kruis~