
 
        
         
		\sIII p r a e f a t i  o. 
 descripserat, neque  ullis  propriis  observationibus  rem  
 Uiustraverat.  Quare  is  quidem  libellus,  communi  
 aptimorum  Botanicorum  consensu,  nullius  amplius  
 Usus  esse potest —  Partem deniqueFlorae nostrae ipse ,  
 •  ltIuoti  annis,  in  ordinem  redigere  conatus 
 sum,  in  Synopsi  Graminum  indigenarum,  Traj. 
 7..  9 UP  opnsculo,  amicorum  opera  ad jut us ,  
 nonnuiJas  novas  species  indigenas  indicavi. 
 Aderant  sic  Florae  conscribendae  adminicula ±  
 sed^;  qui  ea  componeret,  habebatur  nemo  et  rei  
 nerbariae  apud  exteros  increinenta  insignia,  in dies  
 turn  difficilem  magis,  turn  vero  etiam  magis  neces-  
 samna,  aptam  plantarum  in  Belgio  sponte  nascenti-  
 um distributionem  efflagitabant. 
 Itaque,  qnod  alii  non  aggrediebantur,  ipse  susci-  
 pere  ausus  fm ,  pro  parte  Regni  Septentrionali,  
 quoniam  meruhonalem  partem  hoc nomine  non satis  
 cognoveram.  Difficilem  susceperam provinciam, at spe  
 tretus  lore ,  ut Botanici,  quos  inter Nostrates  nume-  
 ra.mus,  hum proposito  fayerent.  Fventus  exspecta-  
 tionem  superavit  et Viri  clarissimi Re inw a r d t  , VRO-  
 EIK,  KOPS,  doctissimique  Botanici  d e  b eijeR  
 YAN  SPIJK  VERMEULEN,  BEUCKER  ANDREAE,  DU-  
 MOR^IER,  BERGSBtA ,  VAN  DEN  ENDE ,  VRIJDAG  
 ZIJNEN,  VAN  DIJK,  DUBOIS,  VAN  DER  KOLK,  
 J. NIJHOEF  et s. SCHELTEMA, difficilem  operam multo  
 ieviorem  reddiderunt.  Multum  me  omnibus  debe-  
 re  hie  lubens  profiteor,  quid  singulis* accepturn re-  teram  suo  lo,co  indicab o» 
 Prae 
 V O O R R E D E . IX 
 bVergeslageü  en  dé  overige  woordelijk,  en  met  weinig  
 omzigtigheid,  afgeschreven,  zonder  door  eigene  
 Waarnemingen  de  zaak  op  te  helderen»  Weshalve  
 dit  werk,  volgens  het  eenparig  oordeel  der  besté  
 plantkundigen,  van  geenerlei  nüt  meer  zijn  kan.  —   
 Een  gedeelte  eindelijk  onzer  Flora  heb  ik  zelf,  
 Voor  eenige  jaren,  getracht  te  bewerken,  in  mijne  
 Synopsis  graminum  indigenarum,  te  Utrecht  In  
 18 2 !  uitgegeven t  in  welke  verhandeling  ik ,  door  
 medewerking  mijner-vrienden,  enkele  nieuwe  in»  
 landsche  soorten  heb  opgeteekend. 
 Er  bestonden  dus  reeds  verscheideüe  bouwstoffen  
 voor  eene  Flora  van  onS  land, maar er  was niemand  
 die  dezelve  trachtte  te  gebruiken,  terwijl  de  groote  
 vorderingen  der  Botanie  in  de  naburige  landen,  
 eene geschikte  opnoeming en  rangschikking der bij  ons  
 in  het  wild  wassende  planten,  dagelijks  moeijelijker,  
 maar  dagelijks ook  noodzakelijker maakten. 
 In  dezen  stand  der  zaken,  besloot  ik  Zelf te  ondernemen, 
   hetgeen  ik  zag,  dat  door  anderen  niet  
 werd  begonnen $  doch  bepaalde  mij  tot  het  noordelijk  
 gedeelte  van  ons  Koningrijk,  omdat  ik  bet  
 zuidelijk  gedeelte  in  dit  opzigt  niet  genoeg  kende.  
 Ik  nam  deze  moeijelijke  taak  op  mij ,  in  de  hoop  dat  
 de plantkundigen,  welke wij onder  onze  lahdgenoóten  
 tellen, deze poging zouden begunstigen, en ik zag hierin  
 mijne  hoogste  wenschen  overtroffen,  daar  de  Hoog»  
 leeraren  r einw a r d t ,  Vrolik  en  kops  en  de  ervarene  
 plantkundigen  de  b e ïjè r ,  van  spijk  Ve r meulen, 
  beuckeb; ANDREAE, dumortIe r , bergsma, 
 VAN DEN ENDE , VRIJDAG ZIJNEN ,  VAN DIJK,  DUBOIS ,  
 VAN DER KOLK ,  J. NIJHOFF en S.  SCHELTÉMA mij  den  
 moegelijken  arbeid  veel  gemakkelijker  maakten.  Met  
 genoegen  erken  ik,  dat  ik  aan  allen  veel  verschuldigd  
 ben  en  hoop  ter  zijner  plaats  aan  te  wijzen,  wat  elk  
 van  hen  in het  bijzonder  mij  heeft medegedeeld. 
 *  3  Voor 
 .  V 
 I 
 I