G E S LA CH TEN d e r v i e r i i e l m i g e n ,
E e ns j i j l i g e n.
I. Een algemeene en bijzondere kelk. Getropte bloemen.
a. De bqzondere .kelk onder het vruchtbeginsel.—
Vogelkruid.
b. — ■ -------------boven het vruchtbeginsel. Het
■ zaadpluis napyormig. — J^aardefiol.
c. —. ------ -----— -—— bóven bet vruchtbeginsel en
diubbejd. — Schurftkruid.
II. Geen algemeéne kelk.
A. De vrucht onder de bloem.
%. De bloemkroon ï-hladig.
a. De bloemkroon trechtervormig. Twee zaden
door de n b 1 tj.\;c ode nke 1 k gekroond.— Slier ar dia.
b. --------•-------- buis-trechtervormig. Twee niet
gekroonde'1 zaden. a-e Êuwkruid.
c. — - ■ —-------- radvormig. — TValstroo.
0. De bloemkroon 4-bladig. fi*
a. Eene steenvrucht, met eene 2>-hokkige noot. Eene
. . i • heester, — Kornoelje.
b. Eene i-hokkige noot, van 2-4 doornen omgeven.
.Eene drijvende plant. — Waternoot. ■ •
B. De vrucht binnen de bloem.
u. Een kelk en eene bloemkroon aanwezig.
d. .. Dé bloemkroon met eene kogelronde buis. Eene
2^-hokkige zaaddoos. —* Gentianelle.
b . -------------------- met omgebogeriboord. Zeer lange
meeldraden. Eene 2-hokkige zaaddoos. —■
Weegbree.
e. i— -----------------met openstaanden boord. Korte
meeldraden, Eene i - hökkigë zaaddoos. —
. JDwergbloem. 0. Een kelk, zonder bloemkroon.
«. De kelk 4-splötig. De zaaddoos'4-hokkig, van
den kelk omgeven. — Isnardia.
b. De kelk 8-spletig, de slippen om den anderen
zeer klein. 5 Eén tot twee naakte zaden van
den kelk omgeven, — Lèeiiwehklaauw.
i C. De zaaddoos tusscben don kelk en de bloemkroon
geplaatst.---— -Sóriedirtiid.-- ;
Vier■