GESLACHTEN d e r DRIEHELMIGEN.
E e ns tij l ig e n.
I. De bloemen boven Bet vruchtbeginsel, niet kafbladig.
a. De kelkboord omg.ekruld , na den bloeitijd in een
vedervormig; zaadpluis ontwikkeld-, — Valeriaan.
£.De kelkboord zeer klein,mefcS tandjes. - Veldsalade.
c, Geene kelk. De- bloemkroon 6-deeI-ig-de slippen
om den anderen grooter. —* Eischbleem
II-., De, bloemen om bet vruchtbeginsel, niet kafbladig,
Een zaad, in eene zakvormige zaaddoos.
, ——Polycnemum.
III. De bloemen om het vruchtbeginsel, kafbladig.
Ä, De kelk i-bladig.‘ Geene. bloemkroon» Eene
halm zonder knoopen. {JBiezen.\
a. De kafblaadjes met bosjes in eene. aan vereenigd,
de onderste ledig,
a. Het stijltje afvallend — Knopbies.
b. ■— • ■ överblijvend — Grasbi'es.
ß. De kafblaadjes over elkander liggend, allen
bloemdragend.
a. Het stijltje afvallend. Geene j borstelsf onder
de vrucht. — Naaltraad.
b. Het stijltje afvallend. Het zaad niet korte
haren omgeven •—* Bies.
'c Het Stijltje 'överblijvend, aanden voetdoor tandjes
met het vruchtbeginsel vereenigd— Waterbies,
y. De gekielde kafblaadjes tweerijig in e.ene aar
over elkander liggend. — Cypergras. 2. Het zaad met zeer lange Wol omgeven— Wollegras.
B. De kelk i-bladig.v De bloemkroon i-kieppig.
Eene knopige halm.— Bors telg ras (eene Grassoort.)
Tweestijligen (Grassoorten.)
I. De bloemspil gaaf.
A. Geene kelk. — Scherpbloem.
B. Eene ----- Eep eanbloetnig bloempakje....
ci. De bloemkroon i—kleppig , zakvormig. Eene
äarvormende pluim, — flössest aart.
ß• — —; ■ ---- ï-kleppig. Eene pluun^-Ifaargras,