
 
        
         
		PI.  Op  de  Hunnebedden  te  Borger  en  op  groote  graniet-  
 blokken  te  Drouwen  en  Bronniger  in Drenthe.  v.H. 
 270  stroóbleek  Schildmos  ,  bet  loof  stervormig-overeen-  
 liggend,  stofhoopjes  dragend  ,  stroogeel-groenachtig  ,  van  
 onderen  bruin-zwart  en  vezelig,  de  slippen  lijnvormig,  
 plat,  veelspletig;  de  schildjes  aangegroeid,  rosbruin  en  
 gaafrandig.  Acharius  en F ries. 
 In  kleur houdt  deze  soort eenigermate  het midden  tusschen  
 het zwavel-groene  en  het gele  Schildmos.  Het  loof  Vfin  onderen  
 zwart-vezelig.  De  schildjes  rosbruin 1 
 PI.  Op  oude  wilgenstammeu  bij  Groningen  ,  doch  zeldzaam. 
   v.H. 
 2 7 1  uiteengroeijend  Schildmos,  het  loof  lichtgeel,  van  
 onderen  wit-vezelig,  deszelfs  middenpunt  korstvormig  en  
 afvallende  ,  de  randen  om  een middelpunt  geregeld  ,  blad-  
 achtig-overeenliggende  ,  met  lijnvormige,  eenigzins  bolronde  
 slippen;  de  rosbruine  schildjes  aan  den  omtrek  geplaatst.  
 Acharius  en F ries. 
 Het  ondervlak  van het loof is  bleek  en  wit. 
 PI.  Op  de  steenen  aan  den  zeedijk  bij  Nijkerk.  v.G.  Op  
 steenen  aan de zee bij  Bunschoten,  C. G. G. Reinwardt. 
 f f  f f   Citroengeel;  
 de schildjes  op  het midden  altoos  geel, 
 272  geel  Schildmos  ,  het  loöf  bladachtig  of schuhachtig  
 overeenliggend,  vliezig,  een weinig  gelobd,  geel  van  kleur,  
 aan  de  onderzijde  bleeker  flaauw-vezelig;  de  schildjes  met  
 verhevenen  gaven  rand  en  gele  schijf.  F ries. 
 Deze  soort  wisselt,  reeds  volgens  de  opmerking  van  de  
 Gorter, met asch-graauwe , 'groen- en gecl-achlige kleur af. —   
 Op  aan  de  zon  blootgestelde  plaatsen  is  die  kleur  zeer  hoog  ,  
 eene  vuurkleur bijna 5  op  beschaduwde  en  vochtige  plaatsen  
 daarentegen  zeer  bleek,  ja  blaauw-groeuachlig;  soms  is  
 het  loof alleen  korstachlig  en  bepoederd;  de  rand der  schildjes  
 heeft  dan  eens  dezelfde  kleur  als  de  schijf,  dan  weder  
 is  hij  witachtig  ;  alle  welke  vormen  zoo  zeer  in  elkander  
 overgaan,  dat  zij  naauwelijks  afzonderlijke  verscheidenheden  
 verdienen  genoemd  te  worden.  PI,