
 
        
         
		PI.  Vrij  algemeen,  b.v.  op eikenstammen  bij Groningen. Mq.!  
 Op vochtige muren bij  Haarlem. Splitgerber. 
 3g 5.  bruinachtige  Oscillatorie.  Draden doorschijnend stijf  
 re gt,  in  eene  digte  blaauw-bruine  kortstralende  zode  verbonden. 
   A g a r d h .  I 
 PI,  Bij  Haarlem.  Splitgerber ! 
 XXVIII. ScHEEDEitDRAGER.  Draden vrij, uit vliezige scheeden  
 bundelsgewijs  te voorschijn  komende,  eenvoudig, dwarsch gestreept, 
   ten  laatste in  elkander  gevlochten.  Endlicher. 
 3g6.  gemeene Scheedendrager.  Draden  donkergroen, stijf,  
 zode  glimmend  zwart  geleiachtig. 
 Vertoont  eene  zwarte  vormlooze gelei,  omdat men de draden  
 wegens hunne dunte met het bloote oog  niet  zien kan. 
 PI.  Door het gansche land  ,  in  bijkans  alle tijden  van  het jaar. 
 XXIX.  Spleetdraad.  Dunne  platte  draden,  ongeleed,  
 uit  smallere in de lengte verbondene draadjes bestaande,  welke  
 later  als  takken  voor  een  gedeelte  'van  elkander  afgescheiden  
 worden,  en  lijnvormige of langwerpige ligchaampjes  insluiten. 
 Is  een  zeer  zonderling  geslacht ;  in houding  geheel op eene  
 Conferva  gelijkende.  De  plaatsing  in  het  systema  is  mij  nog  
 twijfelachtig.  Agardh  beschouwt  hetzelve  als.  het  volmaaktste  
 onder  de  Diatominae,  en  houdt  de  ingeslotene  lig-  
 ehaampjes  voor  individus  ,  met  Echinella’s  te  vergelijken,  
 slechts  met  het  onderscheid  dat  zij  niet  vrij  maar ingesloten  
 zijn. 
 397.  merstippeligc  Spleetdraad.  Draden  getakt  verward, 
 fij