
 
        
         
		tigd,  en  donkerder  dan  deze.  De  gedroogde  en weder natgemaakte  
 draden,  zetten  zich  niet  weder  geheel u it,  maar door  
 de  zamentrekking  der  kleurstof  vertoonen  zij  doorschijnende  
 en vernaauwde plaatsen,  welke men voor geledingen zoude kunnen  
 houden. 
 PI.  In  slooten  en  moerassige  plaatsen,  b.  v.  te  Leiden,  de  
 Haam  !  Amsterdam.  Splitgerber !  In  eene  sloot  tus-  
 sehen Krälingen en Rotterdam.  Mq. 
 Aanmerking.  In  de  holte  der aan de toppen somtijds verdikte  
 draden  van  deze  en  andere  soorten  ,  b.  v.  van  de  tros-  
 Vaueherie,  leeft  een  reeds  door Vaucheb  en  Lyhgbye  opgemerkt  
 en  door  Ehremberg  meer naauwkeurig beschreven  Infusiediertje, 
  Notommata  FVerneckii geheeten.  Dikwerf vindt  
 men  volgens  E hrekberg de  eitjes  van dit diertje  in groote hoeveelheid  
 in deze holle  buizen. 
 3^g.  gemeene  Vaueherie.  Draden  haarvormig  opklimmend, 
   getakt,  de  uiterste  takken  kort,  eenzijdig,  blaasjes  
 dragend,  blaasjes  ongesteeld  ,  alleenstaande,  kogelrond.  
 Lyhgbye. 
 Eene digte blijgroene zode op beschaduwde vochtige plaatsen ,  
 met  digt  in  elkander gevlochten  draden.  Draden  dunner dan  
 een  menschenhaar,  de  vruchtdragende  regt  opstaande,  bijkans  
 gegaffeld ,  door  het  droogen kroes  ,  somtijds als een spi—  
 raaldraad  opgerold.  Takjes  ko r t,  bijkans gegaffeld. 
 PI.  In  natte tuinen  ,  paden ,  akkerlanden enz.  vrij  algemeen ,  
 in  het voorjaar. 
 38o  Dillwijn' s  Vaucherie.  Draden  haarvormig heen  en  
 weer  gebogen ,  getakt,  blaasjes bijkans  gesteeld ,  alleenstaande  
 kogelrond.  Lyhgbye. 
 Gelijkt  op  de  voorgaande  ;  maar de blaasjes zijn gemeenlijk  
 zeer  kort  gesteeld. 
 PI.