
 
        
         
		PRAEFATIO 
 A.ltera  tandem  Florae  Cryptogamicae  pars  prodit,  
 Lichenes  Algasque  complectens.  Nemo,  qui  maximas  
 in  hisce  vegetabilibus  probe  dignoscendis  dif-  
 ficultates  noverit,  bujns  partis  editionem  aliquamdiu  
 protractam  fuisse  mirabitur. 
 Quod  operis  rationem  attinet,  prorsus  eodem modo  
 ac  priores  Florae  partes,  haec  quoque  est  elaborata,  
 quamobrem  plux'a  hue  spectantia  hic  repetere  inutile  
 foret.  At  vero  nefas  esset,  si  omitteremus  non-  
 uullos  Patriae  uostrae  Botanicos  plura  nobis  contu-  
 lisse,  sive  siccatas  plantas  communicando,  sive libros  
 nonnullasque  observationes  suppeditando,  quod  imprimis  
 a  r e inw a r d tio   nostro,  doctissimisque  viris  
 T.  D.  VRIJDAG  ZIJNEN,  J.  WTTE.WAALE,  J. J.  BRUINSMA,  
 F.  J.  SPUTGERBER  atque  M.  DASSEN  factum fuisse grati  
 agnoscimus.  Hisce  auxiliis,  iisque  quae  ipsi  ad hanc  
 rem  contulimus,  factum  est  ut  specierum  indigena-  
 rum  a  gortero  geunsioque  indicàtarum  nuraerus  
 hodie  admodum  auctus  sit. 
 VOORREDE 
 Eindelijk  verschijnt  dan  het  tweede  stuk  van  de  
 Flora  der  bedek tbloeijende  gewassen,  hetwelk  de  
 Korstmossen  en  de Wieren  bevat.  Niemand, die de  
 vele  zwarigheden  kent,  welke  den  onderzoeker  bij  
 deze  soort  van  planten  in  den  weg  staan,  zal  zich  
 vei’wonderen,  dat'  de  uitgave  van  dit  stuk  eenigzins  
 vertraagd  is  geworden. 
 Wat  de  wijze  van  bewerking  betreft,  ook  dit stuk  
 is  op  volkomen  dezelfde  wijze  als  de  vroegere  stukken  
 der  Flora bewerkt,  weshalve  wij  het daaromtrent  
 vroeger  aangemerkte  thans  niet zullen herhalen.  Maar  
 wij  zouden  het  ons  niet  vergeven,  zoo  wij  bij  deze  
 gelegenheid  niet  vermeldden ,  dat  eenige  Yaderland-  
 sche  Plantkundigen  veel  tot  onzen  arbeid  hebben  
 bijgedragen,  hetzij  door  de toezending van gedx-oogde  
 planten,  hetzij  door  de mededeeling van  enkele boeken  
 of  waarnemingen  over  de  door  ons  behandelde  
 gewassen,  hetwelk  wij  vooral  van  den  Hoogleeraar  
 REINWARDT  en  van  de  Heeren  t .  d.  v r ijd a g   z ijn e n ,  
 J.  WÏTEWAALL ,  J.  J.  BRUINSMA,  F.  J.  SPLITGERBER  en  
 M.  dassen  met  dankbaarheid  erkennen.  Het is hierdoor  
 mogelijk  geworden,  dat  het  aantal  der,  vroeger  
 bij  DE  g o rter  en  van  geuns  opgenoemde,  Korstmossen  
 en Wieren ,  thans aanmerkelijk toegenomen is.