Grootere en kleinere door de roestkleur reeds uit de verte
Waar te nemen zoden, eenen halven duim lang. Iedere zode
heeft haar eigen klein zwartachtig wortelschild, waaruit draden,
dunner dan menschenhaar, te voorschijn komen, gedroogd
zijnde vooral wat stijver, vrij taai. De geledingen
zijn van onderscheidene lengte ; de bovensten langer en dikwerf
viermaal langer dan breed ; zij zijn of doorschijnend of korrel-
dragend.
PI. Op grootere Wieren, b. v. op een oud exemplaar van
Fucus vesiculosus, bij Seheveningen. Z . ! Even zoo aan
het strand bij Warffum. v. H.
406. slappe Brondraad. Draden eenvoudig, zeer dun,
regt, in eenen penseelvormigen bundel vereenigd, verdund,
slap, bruinachtig, onderste geledingen korter dan de door-
meter , bovenste aan denzelven gelijk.
Is naauwelijks Va duim hoog, zeer hangend. Gewrichten
donker, gedroogd doorschijnend. Van zelfstandigheid veel
teerder dan de voorgaande, waarvan zij bovendien ten sterkste
verschilt, hoewel zij beide, wanneer men op hunne woonplaats
let en de enkele draden onder het mikroskoop ziet, zouden
kunnen verward worden.
PI. Aan de Groningsche kust Mq. en de Vriesche Ba. Groeit
als de voorgaande op grootere Wieren naar het schijnt niet
zeer zeldzaam ,* vooral op Fucinae , b. v. Cystoseira no-
dosa J Fucus vesiculosus.
407. rots Brondraad. Draden zeer getakt borstelachtig,
gedroogd zwart gestippeld, stijf, zodevormend, stomp, takken
regt opstaande , gewrichten doorschijnend, geledingen rolrond,
driemaal longer dan breed, door uitdrooging de eene om de andere
zamengetrokken. A g .
Stijfachtig, 1— 2 duim lang, onbuigzaam. Kleur donkergroen.
Hangt niet aan het papier.
PI. Aan de kust bij Seheveningen. Mq.
Aanmerking. Wij kunnen de bij de Gorter vermelde Confe
r -