wit-bepoederd , de bekertjes trompetvormig of verdwijnende
, met opgerigten rand, de schildjes scharlakenrood.
Fries. a. slank , met zeer slanke steelen , de bekertjes ■ zeer
eng , gaafrandig of soms in e'e'n zameugegroeid schildje overgaande.
F r.
P I. Bij Nijmegen. B ! Op de heide bij Driebergen; Ha-
rendermolen ; Valkenswaard , prov. Noordbraband ;
ook op oude wilgenstammen, landhekken , enz. bij
Groningen en Haren. v.H.
j3. getakt, met slanke steelen , de bekertjes iets ruimer ,
kamvormig-gestraald, met zeer talrijke en weder uitgroei-
jende stralen. Fr.
PI. Op de heide te Harenderaolen bij Groningen. v.H.
f f f f Het loof niet schtibachtig-gebladerd, gelijk bij de vorige
soorten, maar alleen eene korrelige korst vormende; de
steelen eenvormig, zonder bekertjes , struikachtig ,
nooit met bladachtige' schubjes bedekt.
rendier Bekermos, de korst ras verdwijnende , de
steelen struikachtig , driegaffelig-zeer-gelakl, in de oksels
eenigzins doorboord, de niet vruchtdragende toppen knikkende
, de vruchtdragende opgerigt , kroonvormend, de
schildjes bruin. F ries.
De oppervlakte is graauw-groenachtig-bleek of blaauw-
achtig ; in de verscheidenheid (t meer wit of fluweelachtig-
aschkleurig. gehoornde Bergmos. G .—Rendiermos.
PI. Zeer algenieen op alle onze heidevelden; ook op de
duinen.
boschachtig , wit en dikwijls fluweelachtig-behaard.
PI. Bij Nijmegen. B ! Op de Bergummer-heide in Friesland
en de Katwijker-duinen. var Altena ! Te Harender-
molen bij Groningen. v.H.
238 zwartpunlig Bekermos, de korst tepelachtig en ras verdwijnende,
de steelen struikachtig-gegaffeld, glad, stroogeel,
in de oksels eenigzins doorboord, de niet vruchtdragende
toppen regtstandig en zwartachtig, de vruchtdragende vinger-
vormig-gestraald , de schildjes vleeschkleurig. F ries.
U.