295 Parmelia.
V e r s ch . fi. langbehaard, met de slippen opgaande, aan
den rand langbehaard. F ries.
PI. Bij Arnhem , Harderwijk, het Loo, Amersfoort, Haarlem
, Leiden en elders op den bast van sleedoorn, wilg,
den en andere boomen. v. G. Bij Rotterdam. Mq. !
Bij Amsterdam, Utrecht, Vianen, Groningen, enz.
en z ., zeer algemeen door het gansche land. v.H.
263 daken Schildmas , het loof als uit werk bestaande,
blaauwachtig of aschgraauw-witachtig, blaauwachtige stof-
hoopjes dragende, aan de onderzijde bleek, met eenigzins
yindeelige randharig-vezelige slippen ; de schildjes ongesteeld
, met dunnen eenigzins ingebogen en gaven rand , de
schijf naakt en zwart. Acharius en Fries.
Deze soort verschilt van het witbedauwde Schildmas ('n°. 25g ) , door hare veel geringere grootte en het niet groen
worden van het loof door de vochtigheid ; van het stervormig
Schildmos (n°. 262), waarmede zij in grootte en houding
meer overeenstemt, door de smallere en eenigzins ge-
zwollene slippen van het lo o f, door hare dikke half kogelronde
, blaauwachtige , op het midden des loofs bijna nooit
ontbrekende stofhoopjes ; eindelijk door hare groeiplaats op
steéneri ; pannendaken , planken en palen , daar ik haar
slechts eenmaal op eene boomschors heb aangetroffen. —
Men vindt de bruinzwarte schildjes zeer dikwijls tusschen
de stofhoopjes.
PI. Veel op pannendaken, als te Eelderwolde en Helpen
bij Groningen; te Darthuizen in de proy. Utrecht;
voorts op de wallen van Utrecht; op oude steenen en
houten schuttingen te Heikop bij Vianen ; op de schors
van een ouden esschenboom , slechts eens , bij Groningen
gevonden. v.H.
264 donker Schildmos , het loof eenigzins vliezig, zonder
waas , blij groen, doch gedroogd loodkleurig-bruin, van
onderen zwart-vezelig , de schildjes ongesteeld gaafrandig ,
derzelver schijf van den beginne a f naakt en zwartachtig-
bruin. F ries. -
Hel nadert door zijne kleur tot de volgende onderafdeeling,