PI. Op eenert ouden eikenboom te Harendermolen bij Groningen.
v.H.
? X VIII. Coniocarpon. De schildjes aangedrukt, rondachtig
, vormeloos of uitgerekt, open, zonder rand of om-
vatsel, ten laatste met een zeer dun, vliezig, brekend of
opensplijtend plaatje in gekleurde zaadkiemhoopjes overgaande.
— Het loof korstachtig , indien het ten minste een
eigen loof en niet dat van een Schriftmos is. F ries.
Volgens F ries is dit geslacht nog meer afwijkend en nog
twijfelachtiger dan het vorige.
? 3i 5 cinnuberroode Coniocarpon, de schildjes vormeloos,.
eenigzins bruinachtig, in den. beginne bedauwd , in
scharlakenroode zaadkiemhoopjes opensplijtënde. F ries.
PI. Op ijpenboomen bij Groningen en op berken te Val-
kenswaard bij Eindhoven. v.H.
F. Kelkkiemdóhtigen.
(Het loof horizontaal, korstachtig, te gelijk met de schildjes
of soms later te voorschijn komende. De schildjes kogelrond
of bekervormig , in naakte vruchtkiemen zich ontlastende
, meest gesteeld.)
Het onderloof is in de kelkkiemuchtige Korstmossen meestal
fijnvezelig, grijswit of bleek , tusschen de vezels van het
hout als ingeweven. Door den aard en de kleur van dit onderloof
wordt derzelver verwantschap met de Zwammen reeds
aangeduid , en dit is tevens de oorzaak dat zij zoo zeiden op
steen gevonden worden o f, zoo dit het geval is , doorgaans
op de korst van andere Korstmossen als woekerplanten voorkomen.
F ries.
X IX . K ogelkiem. De schildjes gesteeld, kogelrond,
kurkachtig , zonder rand , aan den top opensplijtende , op
het laatst aan alle zijden poederachtig , een eigen omvatsel
verbergende. — Het loof korstachtig} F ries.
Het