Vormt digte, taaije , geelgroene zoden, op de oppervlakte
der stille wateren , in het begin van het voorjaar door de eerste
warmte spoedig ontwikkeld. De lengte der geledingen is zeer
onstandvastig. Somtijds zag ik ze even lang als breed ; maar
men behoeft eene zeer sterke vergrooting om ze wel te zien.
P t. In slooten en andere stilstaande wateren, in het voorjaar,
zomer en herfst. Mq.
/\ii. uitgespreide Brondraad. Draden stijfaehtig, zeer
getakt, takken uitgespreid afwisselend , geledingen vier tot vijf
maal langer dan breed.
Vormt zeer verwarde digte zoden , op den bodem der sloten ,
met zeer getakte draden van de dikte van menschenhaar , bijkans
eenen voet lang | bleekgroen, takken en takjes afwisselend
of gegalfeld, uitgespreid , bijkans eenzijdig, stijf, uit het
water genomen weinig zamenvallend , ligt aan het papier vasthangend.
Ons exemplaar , dat vele Echinella’s draagt, gelijkt
' aan dat in de Flora Danica afgebeeld , en daar dierhalve Con-
ferva hirta genoemd.
P I. In eene sloot bij Groningen. Mq.
4 i 5. fijnste Brondraad. Draden eenvoudig zeer dun,
week , geledingen */» langer dan breed , in het midden eenen
streep van korrels dragend. Lymgb.
y. slijmerig, draden zeer dun , geledingen gestreept, bijkans
even lang als breed , met doorschijnende gewrichten.
Spinnewebachtige , zeer slijmerige , dunne , blij groene draden
, welke, met een ongewapend oog naauwelijks te onderscheiden
, op de oppervlakte des waters zeer blazige zoden vormen ,
die ook somtijds aan voorwerpen onder water vaslgehecht zijn ;
de draden zijn 2— 3 lijnen lang. Door den onduidelijken
bouw der geledingen en door de houding nadert dit plantje aan
het geslacht Oscillatoria. Agardh houdt deze onze plant voor
zeer verschillend van C. fugacissima , doch het schijnt ons dat
de meerdere lengte der geledingen geene genoegzame rede
voor deze meening oplevert. Echter kunnen wij geen bepaald
denkbeeld in deze zaak voordragen , omdat de authentische exemplaren
van Kom door ons nooit vergeleken zijn.
PI.