
 
        
         
		reeds  door  Hampe  (in  de  Linnaea X  p.  96)  gedaan is  ,  te  
 vereenigeu;  daar  en  het  uiterlijk  aanzien  en  de  kleur  der  
 korst  ,  e'u de  dan  eens meer  vlakke  aangegroeide,  dan  weder  
 meer  verhevene  ,  meer  of  minder  zwarte  of soms  bedauwde  
 schildjes  en  andere  kenmerken  mij  bleken  zoo  wisselvallig  
 te  zijn  ,  dat  de  genoemde  vormen  naauwelijks  als  verscheidenheden  
 verdienen  onderscheiden  te  worden. 
 ji  ^ 
 ft gezwollen  ,  de  korst  witachtig,  zelden  met  zwart omzoomd  
 ,  de  schildjes  verheven. 
 Y  vlak ,  de  korst  zelden  met  zwart omzoomd  ,  de  schildjes  
 vlak ,  aangedrukt,  van binnen wit. 
 PI.  Zoowel  het  oorspronkelijk  boom,  Schijfmos  (a)  ,  als  
 vooral  ook  zijne  twee  voornaamste  verscheidenheden  
 (p  en  y)  worden  op  de  schors  van  verschillende boomsoorten  
 zeer  algemeen  door  het  gansche  land  aangetroffen. 
   ( 
 j-  de  korst  korrelig. 
 3o 5  wit-zwart  Schijfmos  de  korst  ruitachtig-wrattig  ,  
 zeegroenachtig-wit,  dikwijls  korrelig-meelachtig  ,  het onderloof  
 wit  ;  de  schildjes  ingegroeid-uitpuilende,  in  het  eerst  
 gekroond blaauvYachtig-bedauwd-j  van binnen koolzwart,  met  
 dunnen  als  verdwijnenden  rand.  F ries. 
 PI.  Op  eikenstammen  bij Vianen  ;  op  dood riet enz.  te  Haren  
 bij  Groningen  en  te  Darthuizen  in  de prov;  Utrecht.  
 v.Ho 
 3o6  dennen-Schijfmos,  de  korst  eenigzins  wratachtig,  
 groen-blaauwachtig  of  dikwijls meelachtig-wit;  de  schildjes  
 nedergedrukt,  de  rand  van  het  bekervormig  omvatsel  zeer  
 dun,  de  schijf  bijkans  naakt  en  zeer  zwart  ,  van  binnen  
 aschgraauw-zwartachtig.  F ries. 
 22 De