ALGAE. 464
424- Ch, endiviaefolia Ag. Fronde elongata , planiuscula,
solida, palmato- (aut bifurcato-) multifida ; ramis teretiusculis,
obtusis ; filis intra substantiairi ramosissimis ; ramis fastioiatis,
patulis. L yngb. p. 1 9 1 .
Planta primo obtutu Rieeiae fluitanti adeo similis ut et ver-
satior Botanicus has facile confunderet, quod v. c. in Flora
danica accidit, cujus Tab. 2 7 5. formam elongatam hujus Chae-
tophorae nomine Ricciae fluitantis exhibet. Filis tarnen Confer-
vinis, et extus oçulo non armato cernendis facile distinguitur. —
Chartae arcte adhaeret, nec omnino denuo expanditur, si aquae
irrigatur.
Fucus fontanus pinguis comiculatus viridis Vaill. Bot.-
Par. p. 56. Tab. X. f. 3.
Ulva incrassata Hudson.
Tremella palmaia Heding Comment, de Tr. nost. p. 70 .
Batrachospermum fasciculatum Vauch. p. 1 16.
Rivularia endiviaefolia et R. cornu damae Roih. Catal.
Bot. III. p. 332— 3.
Chaetophora endiviaefolia Spr. IV. p. 371. Ag. Syst. p. 28.
--------------- elongata Lyngb. — Spr. 1. e. excl. Ch. clavata
H ornem. in Fl. Dan. 1 7 2 8 . fig. 2.
------------ 1— riccioides Bory Dict. dass, articul. Chaeiophore.
Ic. Vaill. Tab. 10. f. 3 ! Dill. Tab. 10. fig. 10 ! D. 1488.
f. 2. Engl. 967. Vauch. T. i 3. f. 1 .2 . — D. 2 7 5 forma elongata
(— Ch. elongat, auct. cit.)
Fruct. ? Q .
Hab. in fossis, aquis stagnantibus aut lente fluentibus per
totam aestatem vulgaris, plantis aquaticis, ramis arborum
caet. adhaerens.
4 2 5 . Ch. elegans Ag. Fronde minuta, globosa, viridi ,
nitida ; filorum , intus densissimorum , dichotomorum ramis
diyaricatis, ramulis fastigiatis, articulis diametro sub duplo
longioribus.
Habitu a praecedente longe diversa, structurâ omnino eadem.
Substantia duriuscula , elastica, in adultis paullo emollita,
chartae adhaerens, nec irrigatione tota explicanda. Apisiad
Avellanae nucis magnitudinem.
Nescio , qua certa nota a Ch. pisiformi différât, cum fila
hujus appressa leviorem modo notam exhibeant. Vidi non ra-
ro specimina plura gregaria, quorum aliis fila longiora, paten-
tia , fasciculatim ramosa, aliis breviora, appressa, aliis bre-
vissima vix extus prodeuntia erant. Fila cum aetateincrescunt.
Ba-
465 Chaetophora.
4^4" hoomvormige Haargelei. Loof verlengd , platachtig ,
vast, handvormig- (of gegaffeld-) veelspletig , takken bijkans
rolrond, stomp; draden zeer getakt; takken van gelijke hoogte
, afstaande. L y n g b y e . . .
Deze gelijkt op den eersten blik zoo zeer naar Riccia fluitans,
dat zelf meer geoefende Plantenkundige ze zoude kunnen vermarren
, zoo als in de Flora Danica geschied i s , waar op Plaat
2 7 5 een lange vorm dezer plant als R i c c i a f l u i t a n s afgebeeld
is. Maar door de confervenachtige draden, die ook uitwendig
met het bloote oog zigtbaar zijn , kan men deze plant wel onderscheiden.
Hangt vast aan het papier, en ïe t niet weder
volledig uit, als ze met water bevochtigd wordt.
PI. Bij Groningen, Paterwolde, bij Ootmarsum in Overijssel
, bij Sloterdijk en op andere plaatsen om Amsterdam,
Mq.
4 2 5 . sierlijke Haargelei. Loof klein» kogelvormig, groen ,
glanzend , de takken van de inwendig digt opgehoopte , gegaffelde
draden , uitgespreid, takjes van gelijke hoogte , geledingen
bijkans tweemaal langer dan breed.
In houding zeer afwijkend van de voorgaande , maar in bouw
geheel op haar gelijkend. Zelfstandigheid eenigzins hard, veerkrachtig
, bij de volwassenen eenigzins verweekt, aan het
papier hangend , en door bevochtiging niet weder geheel uitgezet.
Van de grootte eener erwt tot eene hazelnoot.
Het is mij onbekend, in hoeverre deze soort stellig van
Ch. pisiformis verschilt, daar de in deze aangedrukte draden
toch maar een onbeduidend kenmerk opleveren. Ik zag niet
zelden geheele hoopen dezer soort, waarvan sommige exemplaren
zeer lange, afstaande , bundelsgewijs getakte draden ,