
 
        
         
		Longe tarnen abest,  quin  absolutum jam  opus  edi-  
 disse  nobis  videamur.  Plui'a  hand  dubie  detegonda  
 restant  e t,  quod  Lichenes  attinet,  in  saxis  quae  
 aut  ad  mare  aut  inprimis  in  ericetis  nostris  elevatio-  
 ribus  deprehenduntur,  et,  quod  ad  Jlg a s ,  si  pa-  
 ludes  nostrae,  fossae,  lacus  atque  orae  marinae,  in  
 Zeelandia  maxime,  diligentius  perserutentur. 
 Ad  talem disquisitionem sublevandam , ut speramuS,  
 opusculum  nostrum  inserviat,  quasi  Prodromus  hu-  
 jus  Florae  nostrae  partis,  ulterius  magis  magisque  
 elaborandae ;  licet ob  defectum  montium  et rupium ,  
 nec  Lichenibus  nec  Algis,  patria  nostra  prae  aliis  
 JEuropae  partibus,  abundet. 
 Circa  Lichenes  speciatim  memorandum  est,  hos  
 inprimis  duce  FRIESIO,  in  sua  Lichenographic,  ew-  
 ropaea  reformata  Lundae  1831,  dispositos  esse j  
 paucis  modo  mutatis  illudque  praesertim  quod  uni-  
 versam  generum  dispositionem  attinet.  Hoc respectu  
 enim  thallo  plura  a  nobis  quam  a  friesio   tributa  
 sunt,  et  quoniam  thalli  consideratio  in  Licbenibus  
 universe  maximi  momenti  videtur  ac  practico  usui  
 magnam  facilitatem  praebet,  et quoniam  hoc  eo mag's  
 in  Patria  nostra  verum  est,  ubi  in  multis  Lichenibus, 
   v.  c.  in  Usnea  et  E vernia,  apothecia  non  
 nisi  rarius  occurrunt.  —  Genus  Collema,  a  non-  
 nullis  ad  propriam  familiam  naturalem  evectum,  a  
 nobis  receptum  est,  ob  maximam  cum  Parmelia- 
 Het  is  er  echter  verre  van  af,  dat  wij  meenen  
 zouden,  nu  reeds  een  volledig  werk  te  hebben  geleverd. 
   Integendeel  gelooven  wij,  dat  er  in  deze  
 afdeelingen  nog  veel  blijft  op  te  sporen:  ten aanzien  
 der  Korstmossen,  vooral  die  op  de  groote  steenen  
 onzer  zeeweringen  of  hoogere  heidevelden,  en  ten  
 aanzien  der  Wieren ,  zoo men  gelegenheid  had  onze  
 moerassen,  vaarten,  meren  en  zeekusten,  in Zeeland  
 inzonderheid,  met  nog meerdere  naauwkeurigheid  te  
 onderzoeken. 
 Om  zoodanig  onderzoek  echter  gemakkelijker  te  
 maken,  zal,  zoo wij  hopen,  deze  onze  arbied  kunnen  
 strekken,  als  een  begin  als  het  ware hieromtrent  
 der  Flora  van  ons  Vaderland,  later  meer  en  meer in  
 bijzonderheden  uit  te  werken;  ofschoon  dan  ook  
 Nederland,  bergen  en  rotsen  missende,  noch  in  
 Korstmossen,  noch  in  Wieren,  boven  andere  gedeelten  
 van  Europa,  rijkelijk  bedeeld  zij. 
 Aangaande  de  Korstmossen  moet  nog  vermeld  
 worden,  dat  deze  voox-al  volgens de Lichenographia  
 europaea  van  fr ie s  gexangschikt  zijn,  met  slechts  
 weinige  veranderingen,  die  hoofdzakelijk  op  de  al-  
 gemeene  ordening  der  geslachten  betrekking  hebben.  
 In  dit  opzigt  is  aan  de  kenteekenen  uit  het  loof  
 derzelven,  meer  gewigt  door  ons  gehecht,  dan dit in  
 het  werk  van  f r ie s   plaats  heeft,  en  dit,  omdat  deze  
 kenteekenen  ons  in  het  algemeen  belangrijk  toeschenen  
 en  veel  px-aktisch  gemak  gevende,  vooral  ook  in  
 ons  Vadex’land,  waar  bij  vele  Kox’stmossen,  uit  de  
 geslachten  Usnea  b.  v.  en  Evernia  de  schildjes  
 niet  dan  zeldzamer  voorkomen.  —  Het geslacht Collema, 
   door  sommigen  tot  eene  afzonderhjke  natuur