tig van boven , van onderen met zwart-bruine, netvormig-
geplaatste aderen en bruine vezeltjes'; de scbildjes aan den
voorkant en weldra regtstandig wordend , langwerpig en
omgekruld. Fries.
Het loof dikker dan in de vorige soort, van boven glad,
nagenoeg onbebaard, rosacbtig, aan den rand vaak binnenwaarts
gebogen , bogtig en kroes; aan de onderzijde met kortere,
meer bruine vezeltjes.
PI. Op den grond te Haren en Helpen bij Groningen; als
ook te Zeyst. v.H. Bij ’s Gravenhage. Z!
246 veelvingerig Lappenmos, het loof papieracbtig, glad
en geheel onbehaard, glanzend, loodkleurig-groen of als berookt,
van onderen bijkans naakt, met bruine netvormige
aderen; de schildjes aan den voorkant opgaande, bij meerderen
ouderdom omgekruld. F ries.
Het loof vanboven geheel onbehaard en dikwijls glanzend,
aan den rand ten laatste in een zeer groot aantal schildjes
vingers-gewijs verdeeld ; van onderen met bruine netvormige
aderen , doch met weinig vezeltjes.
P l. Bij Nijmegen. B! Algemeen op de heidevelden'van Gelderland
en Overijssel; Mq! Veel aan de Bildt bij Utrecht;
zeer algemeen te Helpen en Haren, als ook te ter Apel in
de prov. Groningen en door geheel Drenthe. v.H.
(3. schüdvormig , iets donkerder van kleur, de schildjes
in het eerst overdwars-langwerpig en daarna regtstandig en
omgekrnld. F r.
P l. Bij Haren en bij de Bildt. v.H.
Aanm. Bij de Grebbe en Darthuizen in de prov. Utrecht
vond ik eeuen zeer fraaijen vorm dezer plant, van eene glinsterende
lood-kleur ; welke ik bijna geneigd zoude zijn, om
als eene afzonderlijke soort te beschouwen.
247 plat Lappenmos, het loof lederachtig holachtig onbehaard
, zwart-groenachtig of aschgraauW-roskleurig , van
onderen met zwarte netvormige aderen ; de schildjes aan den
voorkant, overdwars-langwerpig, vlak en horizontaal. F ries.