PI. Te Rheede bij Arnhem. v.H.
IX. Longenmos. De schildjes schijfvormig, aan den rand
of op het midden van het loof vastgehecht, met dikwijls
schuifischen, van onderen vrijen rand. De schijf van het
schildje eerst gesloten en als eene afzonderlijke kern ontstaande
, daarna meer verheven , vlak , naakt en op/eene
mergachtige laag geplaatst. Het loof van uit het midden zich
uitbreidende , bladachtig , lederachtig-kraakbeenig ; van onderen
behaard, met kleine bekertjes of verschilkleurige vlekken
geschakeerd , maar niet geaderd. F ries. '
248 holachtig Longenmos, het loof lederachtig , los , met
netvormige holligheden , donkergroen of eenigzins rosbruinachtig
, de slippen uitgerekt gescheiden gegolfd-lobachtig,
aan de onderzijde viltig,. met naakte witte vlekken, de
schildjes nagenoeg aan den rand geplaatst en rosachtig. Fries.
Longenkruid M. G.
PI. Omtrent Bergum en andere woudplaatsen in Friesland
, op heidevelden , aan vochtige wallen en dijkjes
en somwijlen onder aan de stammen van boomen. M.
Aan de stammen van oude boomen en aan vochtige wallen
en dijkjes op vele plaatsen. G.
Aanm. van Getjns heeft, onder de twijfelachtige planten ,
op het gezag van Boerhaave , eene plant als inlandsch opgenomen
, welke men uit de aangehaalde afbeelding van
Dileenius voor de Sticta herbacea zoude moeten houden.
X. Lilmos. De schildjes schijfvormig ongesteeld, der-
zelver rand gelijkkleurig en gelijkvormig met het lo o f, de
schijf, zoo lang de plant nog niet gedroogd is , meestal van
eene andere kleur. Het versche loof geleiachtig , door uit—
drooging meestal kraakbeenig , veelvormig , maar zeer dikwijls
horizontaal, korst- of bladachtig, zelden stengvormend,
v.H.
249 digt Lilmos, het loof nagenoeg cirkelrond , bestaande
uit dikke, eenigzins overeenliggende , uitgeschulpt-gekartelde