T ab.
X V I I I .
Fig. s,
groen. Deeze kop heeft eene eenigzins roode, gewelfde, doch een weinig
verdeelde gedaante; en daarin vertoont zig een witachtig groen gebitj.
’tw e lk z ig , zo als by alle rupfen plaats heeft, in de breedte pp ent: bo-
ven hetzelve llaan, aan beide de zyden.van den k o p , 12 kleine oogen.
Haar ly f , dat met zeer tedere en körte hairen bewasfen is , beftaat, zo
als by alle rupfen, welke 8 paar pooten hebben, behalven den k o p , uit
12 leden; waarvan het elfde een weinig boven het laatfte verheven is ,
Over alle deeze leden loopt, op het midden van. den rü g, een zeer final-,
le witachtig-geele ftreep.
Een andere, even zo final, maar meer helder geele ftreep, ligt onder
aan het ly f , op iedere zyde van de rups, die van vooren, by het eerfte lid,
reeds aanvangt, en verder tot op het hiterfte einde van het ftaartklepjen
voortloopt. Op de elfde geleding vertoont z ig , over dwars, nog een andere
kleine ftreep, welke zig met den bovengemelden vereenigt. Tus-
fchen en onder die ftreepen, zyn de geledingen deezer rups bezet, met
verfcheidene witachtig-geelen, nu dwars dan recht ftaande, doorloopende
ftreepen en ftippen, welken in de langte, als ’t wäre heen en weder
geflingerd, genoegzaäm over het geheele ligchaam loopen, doch alle deeze'
z y n , wegens de veelvuldigheid en ongemeene kfeinte,. in ’ t kleuren . der
afbeeldingen niet wel aanteduiden. Aan iedere zyde van het ly f heeft de
rups negen luchtgaten: het eerfte daarvanziet men og- de eerfte geleding
: en de agt overigen liggen, van de vierde tot op de laatfte geleding; doch-
deezen vallen niet in ’t 00g, ten zy men ’er met opmerkzaamheid naar
zoeke. De pooten fiaan, gelyk by andere rupfen, aan de gewoone geledingen
; naamlyk de drie paar fpitfe voorpooten op de drie eerfte gewrich-
ten , onmiddelyk na den kop volgende;. daarop hebben de vier paar ftoni-
pe buikpooten, hunnen ftand onder de6de 7 ie 8fte eri 9 * geleding; en
eindelyk ftaat het laatfte paar ftompe pooten, die de voortzetting des lyfs-
in ’t loopen bevorderen, aan de laatfte geleding, vlak onder het ftaart
klepjen. Allen hebben z y dezelfde kleur als de rups, naamlyk eene geel-
aehtig groene^
§. U-.
Z y kruipt zeer fnel, maar niet veelvuldig ofi geduurig. Als z y zig zat
gegeeten heeft, neemt- z y eenen ftand aan, als onder Fig. 2. vertoont
wordt; in welken z y alle haare geledingen zo-digt aan elkander dringt,
dat haar ly f daardoor, niet alleen korter, maar 00k dikker fchynt te wee-
zen: in deezen loggen ftand houdt z y .zig zo lang, als zy niet, door
honger, o f eenig ander toeval genoodzaakt wordt, denzelven te verlaa-
ten. Z y is geen liefhebfter van het fchynzel der zonne, en houdt zig
daarom meesttyds onder de. fchaduw der olmenboömen verfchoolen; alwaar
. ' zy