T ab. XI.
en XII.
Befcbryving van eene zeer groote, fehadefoke. ruhe
W e s t i n d i s c h e H o e k s p i n .
§■ i.
D e verfcheidene foorten van Spinnen, zo wel als de menigte van derge-
lyke Schcpzelen zyn zo talryk, dat ieder Werelddcel, ja ieder byzondereLand-
j 1 ™n bewyzen kunne geeven. Veeie beroemde Scbryvers en Natuur-
onderzoekers hebben zieh ook reeds met derzelver befchryving bezie gehouden*
en getrscht hunne verfchillende foorten door eigenartige benaaminlen aantewv
zen; ofdezelven door juifte afbedingen voor ons gezicht kenbaar te maaken.
1k zou om die rdden byna in twyffel geftaan hebben, om mynen geachten Lee-
zeren eene verhandeling van dergeiyken inhoud te leveren, wäre ik niec door
eemge Liefhebbers daar toe aangemoedigd, en in her denkbeeid gebragt dat
zulk eene onderneeming verder zou aanvullen, het geen de Heer R ö s e l m het
Derde Deel zyner Nat. Hifi, der M e n , in het v L d e
iJeel, bladz. 191 en vero. van de Spinnen gezegd en aangemerkt heeft. Ifc
hoope des hier medegeen onaangenaamen dien« te zullen doen , den zodanigen,
denwelken de getneide Befchryving van R ö s e l geene voldoening heeft gefee-
ven; zonder my evenwel te vleien met het denkbeeid, dat ik.op een weg zo
moeijelyk, als de onderzoeking der Spinnen, alle ftruikelblokken uit den weg
zal kunnen ruimen. o
.§•2«
Ik gaa met ftilzwygen voorby alle de vfeemde benaamingen der Spinne* ver
mns men daaromtrent in verfcheidene Werken, en zelfs in Woordenboeken ee-
noegzaam onderncht kan worden: alleenlyk gebiedt ons de goede orde de zaak
■waar van wy ipreeken, by haar rechten naam te noemen; en de welleevendheid
vordert, dat wy den Leezer van eene onnoodige moeite ontheffen. I s iq d o r u s
verklaart het Latynfche woord Araneus, als wäre het zo veel als Aerenatus
dat is, m de Lucht gebooren; het welk evenwel door J o n s t o n * , als eene ge’
dwongen en te ongegronde afleiding, met reden verworpen wordc. Hv houdt
het liever met B e cm a n n u s , die Araneus van het Hebreeuwfche Arao
twe ev en ) natuuflyker afleidt. De Griekfche benaaming en
veel als draaden in de lucht trekkende, onderileunc deeze afleidin? en fiel*
dezelve buiten allen twyfel, In de Griekfche taal vindt men nog de voigende benaa-
mmgen: de Vliegenvangfler,) 9V<P°<r « f t , ¿Wer, 9 « ^ en < p « A™
De Dichters hebben goedgevonden den OQrfprong van het woord te zocken
* Zie Jovfton, Hiß. Natural, de Infedis. Francof. ad Moen. 1553. Fol. U l . II. art. 2. p. i 3F.
ken in den naam eener, Vrouwe, die, ter oorzaake haarer vermetelheid, van met T a b . XI.
P a l l a s om ftryd te willen weeven, in een Spinnekop veranderd is. Maar ver- en XII.
mits ik niet bevoegd ben, om buiten myn kring te gaan, en in de taak derTaal-
geleerden te treeden, zal ik my hier over niet breedvoeriger uitlaaten, en. ’er die
blad, dat tot gewigtiger aanmerkingen gefchiktis, niet mede opvullen. Het zy
genoeg, dat myne Landgenooten weeten, welk een Infeit zy pnder den naam.
van Spin te. verftaan.hebben.
§• 3* .
’Er zullen weinig menfehen zyn, die niet de eene o f andere foort van Spinnen
gezien hebben; doch weinigen hebben dezelve met ppmerkzaamheid befchouwd ;
daar het bekend i s , dat deeze Infeiten, die, gelyk de Heer S u l z e r zegt, zon-
der vooroordeel befchouwd, zo min als de Vlinders, onze afkeerigheid verdienen,
door de meefte menfehen, e f uit afkeer, ofuit bygeloof vervolgd worden.
De oude, en zelfs P l i n i u s * , , waren van deeze vooringenotnen meening niet
vry„- zy zagen de Spinnekoppen en hun weefzel aan als voortekens, van on-
gelukkige lorgevallen, ja zelfs van Pell; en waanden, onder deeze gedaantens,
zekere foort van booze geetlen o f fchadelyke Spiritus familiäres, gemeenzaame
geeften, te zienf. Daarom zegt de Heer S o l z e r zeer wel,- ” wy verlichter
„Nakomelingen belachen dit bygeloof: ja , men vindt hier en daar wel . een
„ Waaghals, die niet eens gelooven wil, dat de Spinnen, vergiftigend zyn t.
Welk, een afchrik zou, in die vroegere dagen, onze bygeloovige Voorvaderen
bevangeh hebben, indien hun deeze groote ruige Spin, welker gedaante en befchryving
ik thans den Leezer mededeelen wil, onder het 00g gekomen-wäre?
Hunne flutraerende verbeeldingskracht zou dezelve ligtlyk'Voor een der kwaadfte
geeften aangezien hebben.
4*..
De vrees der Otiden voor de Spinnen wäre nog eer te vergeeven, indien dezelve
alleen uit eene voorzorge, om ’er niet door vergiftigd te worden, zyn 001-
fprong had genomen; fchoon men de Heeren B o n en C l e r k , die van Spinnen
geffioken zyn, zonder befchadigd te worden §', zo wel als den Heer R ö s e l ,
onder die Waaghalzen moete plaatfen, welken de Spinnen voor niet vergiftigend
hielden. R ö s e l grondde zyne gedachten op waarneemingen, welken hv, in
het byweezen >van veifcheidene Perfoonen, op de Yangpooten van onze feiiis-
I 2 ipinnen,
* Plin. Uift, -NatoraL L. VIII. C. 24/en L. I. C. 24.
t Zi e Hübners, Naturkunfl - Berg-gewerkend Handlungend Lexrcon, p. 1.982.
4 Zie Sttlzer-s hsfedten Syßema, p. >189. . r
i . Z-f het, rtaauvokeurig berichf van eene nieuwe Zyde-Falriei. Franif. en Leipz. 1711. p. 35.
.als iPpde Carolt Clerkii HiR. araHei .Suecici. ¡Stokholm 17*54. P* 15«