zins roode Vlekken, genoemd wordt. Ik fta desaangaande zeer in bedenkinge,
om dezea Vlinder door die benaaming aan te duiden; vermits het niet ujtge-
maakcis, ofdezelve zieh alleenlyk in China, dan ook in andere Qoflindifcht.
geweften onthoudt.
; §• - i *
ln ieder voorften o f bovenften Vleugel vertoonen zieh twee-en-twintig groote
en kleene helder zwavelgeele vlekken; die zieh nu in eene hoekige, dan in eene
lange en fpitstoeloopende, en ook weder in eene breede en in twee deelen a-fge-
fcheiden gedaante vertoonen; en Zieh van den buitenrand af tot aan het midden
der VIeUgelen uitftrekken. Tuflchen de twee groote hoofdäderen, en by de in*
Iedinf der Vleugelen, zyn, overlangs, eenige reien zeer kleine heldergeele pun-
ten. Het gewricht van den beven-emoftder-vleugel is hairig, en met een geel
ftof beftrooid. Ook vertoonen zieh aan de buitenranden van feder Vleugel , acht
I zeer fmalle kleine doffe o f ledergeele Vlekken; welken veroorzäaken; dat de
zwartbruine grond zieh uitgefchulpt verroont. De achter-of onder-vleugelen
hebben, gelyk de eerftbefchreevenen, eenen donker cofly-bruinen grond, op
denwelken zieh, in ieder Vleugel, elf helder zwavelgeele hoofdplekken vertoo-
,nen; van welken de vyf grootften door aderen afgefcheiden worden; en eert
zwarten oogfpiegel fluiten;' die, met eene maans-of fikkelswyze helderblaauwe
piek pronkt, en aan den voorften rand van den acluervleugel geplaatil is. De
ioverige kleenere Vlekken ftaan naar den buitenrand des Vleugels toe, in twee
jeelen verdeeld. De Rand zelf is donker coffybruin, zesvoudig uitgefchulpt,
en met eene heldergeele tuflehenruimte gevuld. Aan den achtenden o f buitenften
Vleuselhoek, ftäat in ieder Vlerk eene langwerpige groote bruinroode fpitstoeloopende,
en met blaauw en geel omtoogen Vlek; welken deezen Vleugel mede
eene zeer fierlyke gedaante geeven. De Kop, Rüg en het L y f van deezen Vim-
der is donker coffybruin, en, van vooren en tuflchen deOogen, met twee fmalle
geele ftreepen omvat.
i 13-
D e onderde en fchoonfle zyde des Vleugels zien wy in de B | Fig. waarin
wy deezen Vfinder, met om hoog opgeklapce Vleugelen befchouwen. De
/¡Mlte Cblnezer, zyn. Ik ben W t t e r yan «nen uit Afric», van de Kaap de goede Hoop,
welke denzelven zeer gelyk is. By deezen zyn de geele Vlekken, in de achtervleugelen, met
Sleen ietakleener, i n L opkzyn-de vyf grootften, daor de Vleugeladeren genoegzaam met
van elkauderen gefcheiden, maar zp wel te faamen verbonden, dat zy eene enkele g g H B g
uitmaaken Deeze Viele, welke zic® van den voorften rand des achtervleugels, tot aan de
bruinroode vlekken aan den binnengen rand, by den achterften Vlengelhoek, @
cea helder-bruinen zwarten en blaauwen Oogfpiegel verfierd. Daarentegen is de op den boven-
iten rand ftaande Oogfpiegel, in de by ons afgebeelde 2 Flg. op den boyenften Vleugel te zien,
alleen geheel zwart, met eene iikkdvormige helderblaauwe Vlek om zieh. Onze tegenwoor-
Ü 1 vfinder-zou ook op de -Antillifche Eilaoden aan te treffen zyn. Die, welken ik bezitte,
is een Wyfje; want ik vond in het Achter!/! nog geele Eieren, welke eene laögronde gedaan-
te .baddeö..
— Vleugel verroont ons een fchaduwbrumen grond, benevensTai. I.
«Ile de Vlekken, welken wy op de bovenzydein aanmerkmge genomen hebben.
Z y ftaan in dezelfde orde, — dat zy zieh hier helderef, rets grooter
en vecanderd vertoonen; ook vermeerderd met eene enkele kleene hartswyze
Vlek die zieh boveh over het midden des Vleugels, onder eene groote heldergeele’
Vielt, in den bruinen grond opdoet. Vervoigens, meer opwaarts g ftaan
inseelyks, in den bruinen grond, -eene iets grooter, en drie kjeene meeit halt-
ronde, en drievoudig fpitstoeloopende okergeele Stofvlekken, welken men op
de bovenfte zyde des Vleugels niet bemerkt De buitenfte bruine rand is acht-
maal uitgefchulpt, en de tuflehenruimte, daar van, met geel aangevuld. Het
gewricht des Vleugds is mede ge el, en met vier- lange fmalle witachxige zwavel-
lee ie ftreepen ver-fierd; welke itree.pen wy,opd e bovenzyde, als eene lange rei
van kleene geele punten befchouwd hebben. De onderfte zjde van den achterften
of onderften Vleugel, is de fchoonfte, en pronkt met zeer veele dof- Witte
en oraniegeele Vlekken. De eerfte ftaan by het gewricht des Vleugels, en wor- I
den door den donkerbruinen grond overdwars doorfneeden,■ de anderen, even
als die, welken wy op de bovenfte zyde des Vleugels reeds befchouwd hebben,
vinden’ wy vpor en achterihet midden van denzelven: zy omvatten een vgrooten
oraniegeeien met helderblaauw omtoogen oogfpiegel, op eenen zwarten grond;
en zyn, naar den buitenften rand des Vleugels, met een dof-geelen rand om-
zoomd. Daarentegen, ziet men de zes oranjegeele, en helderblaauw gevatte
Vlekken, niet op de bovenfte zyde van den Vleugel, maar alleenlyk op de onderfte,
alwaar zy .eenen, zwarten grond influiten, en het midden des Vleugels
vullen! De zesvoudige uitgefchulpte buitenrand is ook hier bruin; doch de
tuflehenruimte dof en heldergeei. De langwerpige bruinroode en in blaauwe
rande gevatte Vlekken, die zieh mede op de bovenfte zyde, aan het buitenfte
einde van den Vleugel, vertoonen, zyn ook hier te zien; doch iets korter, niet
jfpitstoeloopende, en fchooner van verwe, naamelyfe, donker-.oranjegeel, heb-
bende eene fikkelswyze helderblaauwe Vlek op eenen zwarten grond voor zieh,
doch achter zieh flechts eene -dofgeele toegefpitfte. Voor ’t overige zyn, z»
wel de voorfte als achterfte Vleugelen ; met'fterke aderen voorzien; waar uit ik
„befluit, dat deeze Vlinder eene zeer fnelle en hooge vl-ugt moet hehben.
S- 14-
Het Voor-en Achterlyf is hairig, en benevens de Baardfpitfen bleek zwavel-
geei. Op beide de zyden van het L y f loopen twee fmalle bruine ftreepen neder-
waarts. De zes Pooten zyn boven geel en onder bruin. De Voelhoornen ea
Zuiger zien zwart, doch de Oogen zyn violetbruin,
§• 15- '
O f deeze Vlinder tot de eerfte dan rot de tweede Clafle der Dagvogelen behoort-,
is