befluiten, dat zy voordgeltomen zyn yan eene. Span-rups, welke zig mo-
gelyk in het woud, en wel bepaaldlyk op. den pynbdom heef't önthou-
den’; zullcs lconit my. des te waarfchynelyker vo ör , om dat ik .eens het
wyfje van deeze Kapel, aan den ftam van zulk een boom, heb vinden-
zitten. Ik meen haar derhalveu te kumieri noenlen;
De, tot de .derde Clasfe det Nachtvlinders behoorende,
bminachug ■ graauwe, en in et veele kaptrekken ver-
ßerde Nacht- kapel, T a b. XIV. Bg. ,%• 'en 2 .
§• 3-
Fig. i. Fig. i . verleent ons de. afbeelding van het mumetjen vari deeze ka-i
p e l, zo als het zig in de vlugt vertoont. Daar ik n a , by het af beeiden
deezer k a p e l le a l le mogelyke nipeite heb aangewend, om haare öndery
fcheidene tekeningen, V lek ken , Kaptrekken, - en Stippen, ■ waarmede der-:
zelver vleugelen- verüerd z y n , overeenkomstig de natuur af te maalen; en
niyn geeerde Leezer zig ■ haare, gedaante ook beter nit eene afbeelding,.
dan f i t d.erzelver befchryving kan voorlldlon, zöu het överfollig z yü ,-
met breede woorden daarover uitteweiden.
Fig. 2. ik merke hierom deswegens alleenlyk nog aan, dat het mannetjen en
wyfjen QTig. ¡2. afgebeeldj) van deeze kapellen byna. eenerlei- Zyn; h eb -
bende deeze Hechts wat helderder.., bruinachtig - graauwe grondverwe
vlekken, ftippen, enz. dan geene. Ook kolben ze beiden daarin over-
e en , dat de buitenfte rand van den achtervleugel eemgzms, en de rand;
der voorvleugels in tegendeel geheel niet üitgekapt-, i s e n dat beider voe-
ten niet eene zekere l’oört van borstels bezet zyn. Het mannetjen onder-
fcheidt zig voorts van het wyfjen, en van veele andere kapellen, voor-!
naamlyk daardoür, dat het, in plaats van de hairdunne voelhoomen, en'
een dik aeliterlyf, (welken kenmerken van het wyfjen z y n , ) vecl bree-.
der haards - , b f pluims- wyze voelhoorneri bezit, en dat daarenhoven befi
lange fmalle achterlyf, op deszelfs. laatfte geWricht, een bosch ftevige
hairen heeft; welken, ik niet geloof ergens beter .b y t e ; kunnen vergely-;
k en , dan b y het hoofdfieraad onzer Duitfche Vrouwen ’t welk federt e i nigen
tyd im: gebrüllt -gekoüien, en ;ondei- denmaam van Sultane beitend
is , beilaande naamlylt uit eenige glazen häirbuisjens.
T ab.
X lV.